EEN VRIJ RUSTIG JAAR

Veel uiteenlopende maatregelen

Op fiskaal wetgevend gebied is het voorbije jaar al bij al een vrij rustig jaar geweest. Geen grote hervormingen. Geen dikke programmawetten. Wel een groot aantal zeer uiteenlopende maatregelen. Denk aan het wetje dat de vermindering van het kadastraal inkomen in geval van onproduktiviteit uitdrukkelijk wil voorbehouden aan de gevallen waarin die onproduktiviteit “onvrijwillig” is. Of aan het wetje waarbij de belastbare grondslag bij verhuur van onroerende goederen aan rechtspersonen die onderverhuren voor bewoning, beperkt werd tot het geïndexeerde en met 25 % verhoogde kadastraal inkomen. Of nog, de wet waarbij de parlementsleden het fiskaal statuut van hun eigen bezoldigingen (weinig deskundig) hebben geregeld. En de nieuwe regeling waarbij het voordeel van alle aard bij gratis of goedkope terbeschikkingstelling van woningen aan werknemers van vennootschappen en andere rechtspersonen, op verzoek van het bankpersoneel, beperkt is geworden. Tot 48.000 frank per jaar als het kadastraal inkomen niet hoger is dan 30.000 frank. En tot 144.000 frank als het kadastraal inkomen hoger is dan 30.000 frank, en de genieter van het voordeel kontraktueel verplicht is om wegens zijn funkties op, of in de onmiddellijke nabijheid van zijn werkplaats te wonen.

GEWESTEN.

Tijdens het voorbije jaar is voorts ook nog gebleken dat de verschillende Gewesten hoe langer hoe minder geneigd zijn vrijstelling of vermindering van onroerende voorheffing te verlenen in geval van onproduktiviteit van gebouwen. Het Vlaamse Gewest heeft die mogelijkheid al enkele jaren geleden drastisch aan banden gelegd. En het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het Vlaamse Gewest daarin vorig jaar gevolgd met een regeling die zo mogelijk nog veel strenger is. Het enorm onroerend patrimonium dat gelegen is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en dat bijgevolg voor dat Gewest via de onroerende voorheffing een zeer belangrijke bron van inkomsten is, legt uit waarom men in Brussel zo beknibbelt op de mogelijkheden om minder onroerende voorheffing te moeten betalen.

ARBITRAGEHOF.

Het voorbije jaar houdt ook de bevestiging in van de niet meer weg te denken rol van het Arbitragehof. Dat hoge rechtskollege heeft onder meer de bevoegdheid om wetten te vernietigen zodra die in strijd blijken te zijn met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel. Een euvel waaraan de fiskale wetgever zich bij herhaling bezondigt. Zo heeft het Arbitragehof iets meer dan een jaar geleden de regel vernietigd die vennootschappen uitsloot van het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting, als hun inkomsten niet ten belope van ten minste 50 % worden getrokken uit nijverheids-, handels- of landbouwaktiviteiten.

En eind vorig jaar heeft het Arbitragehof de kompenserende heffing van 25 % op het gedeelte van Belgische intresten dat hoger is dan 539.000 frank discriminerend genoemd. Wat voor de minister van Financiën naar verluidt aanleiding is om een initiatief te nemen dat moet uitmonden in een volledige afschaffing van deze vermaledijde belasting.

WINKEL.

Het Arbitragehof zal overigens ook dit jaar werk aan de winkel hebben. Bij het Hof is inmiddels immers een verzoek aanhangig gemaakt om de nieuwe regeling te vernietigen die zogenaamde “slapende vennootschappen” uitsluit van de rekuperatie van overgedragen verliezen. En als men de geruchten mag geloven, maken sommige dieselrijders zich ook op om bij het Arbitragehof een verzoekschrift in te dienen teneinde de aksijnskompenserende heffing te laten vernietigen die met ingang van dit jaar verschuldigd is door bezitters van dieselauto’s.

GELIJKSCHAKELING.

Onder druk van het Arbitragehof heeft de regering vorig jaar ook een initiatief moeten nemen om in de belasting van niet-inwoners een nieuwe regeling uit te dokteren die sommige niet-inwoners “zonder tehuis” moet gelijkschakelen met niet-inwoners “met tehuis”. Vorige regelingen zijn immers bij herhaling door het Arbitragehof vernietigd geworden. In de nieuwe regeling wordt men “gelijkgeschakeld” zodra de Belgische beroepsinkomsten ten minste 75 % bedragen van het geheel van de beroepsinkomsten. Een gelijkschakeling die tot gevolg heeft dat men dan zoals de niet-inwoners “met tehuis” recht heeft op de toepassing van een aantal aftrekposten en belastingverminderingen die te maken hebben met de persoonlijke en familiale toestand van de betrokken belastingplichtige.

PENSIOEN.

1995 zal in de transportsektor herinnerd worden als het jaar waarin het zogenaamde “eurovignet” is ingevoerd. En bij de gepensioneerden als het jaar waarin zij gekonfronteerd zijn geworden met een biezondere “parafiskale” inhouding op hun pensioen, althans voor zover dat een bepaald plafond overstijgt. Een inhouding die voor heel veel protest heeft gezorgd, vooral toen bleek dat ook in het verleden uitgekeerde pensioenkapitalen meegeteld worden om de hoogte te bepalen van de heffing die op de nu uitgekeerde pensioenen ingehouden moet worden.

MARGE.

Op BTW-gebied is 1995 vooral het onthouden waard als jaar waarin de nieuwe “margeregeling” voor tweedehandse goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antikwiteiten van kracht werd. Die houdt in dat “belastingplichtige wederverkopers” slechts BTW moeten aanrekenen op hun winstmarge, en niet over de volledige prijs. Althans, voor zover aan een hele reeks voorwaarden voldaan is. Keerzijde van de medaille is dan weer dat het BTW-tarief op kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antikwiteiten in de meeste gevallen omhoog ging van 6 naar (nu) 21 %.

PROCEDURE.

In 1995 en in de daaraan voorafgaande jaren is ook zeer veel te doen geweest rond een mogelijke hervorming van de fiskale procedure. Maar alle plannen die daartoe in het verleden gesmeed werden, zijn tot nader order zonder resultaat gebleven. De oorzaak daarvan is even onverwacht als simpel : de menselijke faktor maakt dat de grote versmelting van de administraties van direkte belastingen en BTW één van de kernpunten van de geplande hervorming veel te ambitieus is gebleken. Zodat men alles tot een minimum heeft moeten herleiden. Met uitstel, misschien zelfs afstel tot gevolg.

In samenhang met de geplande hervorming van de fiskale procedure moeten ook de nieuwe initiatieven gezien worden om het beroep van belastingkonsulent alsnog gereglementeerd te krijgen. Maar ook die plannen zijn voorlopig zonder resultaat gebleven. Zij het dat naar verluidt binnenkort nieuwe initiatieven mogen worden verwacht.

EINDEJAAR.

1995 is voor het overige naar goede gewoonte geëindigd met een “eindejaarswet” die nog net voor Kerstmis in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd. Met die wet zien bestuurders en werkende vennoten zich voortaan de mogelijkheid ontzegd om de interesten van zogenaamde kapitaalleningen nog als beroepskost in aftrek te brengen. Althans voor zover de lening aangegaan is vanaf 17 oktober 1995, en de lening dient om in te schrijven op aandelen van de vennootschap (niet als ze dient om aandelen op een andere wijze te verwerven). Verder sluit deze wet in hoofde van vennootschappen de aftrek uit van interesten, in de mate dat het bedrag ervan niet hoger is dan de aftrekbare DBI’s, de definitief belaste inkomsten (dividenden) die de vennootschap verkrijgt uit niet-vaste deelnemingen. Een maatregel die bedoeld is om misbruiken tegen te gaan waarbij op korte termijn geleend wordt om ook op korte termijn aandelen te verwerven, met het oog op het toepassen van een dubbele aftrekpost, enerzijds de DBI’s van die aandelen en anderzijds de interesten van de lening.

BELASTINGKREDIET.

Van dezelfde wet is onder meer ook gebruik gemaakt om een nieuw “belastingkrediet” te introduceren. Ter aanmoediging van de eigen vermogensvorming. Een belastingkrediet dat in de personenbelasting gelijk is aan 10 % van de aangroei van de eigen middelen, met een maximum van 150.000 frank per jaar ; en in de vennootschapsbelasting aan 7,5 % van de aangroei van het in geld gestorte kapitaal, met een maximum van 800.000 frank per jaar.

Verder onthouden we uit deze wet, de verhoging van de roerende voorheffing van 13,39 % naar 15 %. Met ingang van 1 januari 1996. Dag waarop ook de verhoging van het BTW-tarief van 20,5 naar 21 % in werking is getreden. En waarop ook de aksijnzen op benzine wat duurder geworden zijn.

SOCIAAL.

De bouwers (en kopers) van nieuwe “sociale” woningen zullen 1 januari 1996 dan weer begroeten als de dag waarop de BTW (tot eind 1997) verlaagd werd van 21 naar 12 %, althans op ten hoogste 2.000.000 frank fakturen die zij aan hun (geregistreerde) aannemers betalen. Een cadeau van welgeteld maximaal 180.000 frank, waarvoor uiteraard weer een hele hoop voorwaarden vervuld moeten zijn. Dat de woning maximaal 190 m² groot mag zijn, of 100 m² als het een appartement betreft, vormt daarbij de hoofdvoorwaarde, die voorspelbaar voor veel tandengeknars gaat zorgen bij bouwheren die hun bouwplannen een beetje groter zien, of hebben gezien. Wedden dat zij zich ook gediscrimineerd gaan voelen ?

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content