Een voordeel dat meestal een nadeel is
Al enkele jaren kunnen niet-samenwonende ouders ervoor opteren de verhoging van de belastingvrije som voor hun gemeenschappelijke kinderen onder elkaar te laten verdelen. Maar hoe goed die regeling ook bedoeld is, zij rammelt aan alle kanten.
Kinderen die ten laste zijn, geven recht op een verhoging van de belastingvrije som. Als de ouders samenwonen, zorgt dit doorgaans voor weinig problemen. Weliswaar kan een kind nooit ten laste zijn van meer dan één persoon. Maar bij ouders die nog samenwonen, mag men ervan uitgaan dat het belastingvoordeel uiteindelijk aan de beide ouders ten goede zal komen. Bij ouders die niet (meer) samenwonen, ligt dat moeilijker. Meestal is de verstandhouding zoek. En zelfs als de ouders nog on speaking terms zijn, zal niet gauw over het verdelen van belastingvoordelen worden gesproken.
Januari. Het voordeel dat voortvloeit uit de verhoging van de belastingvrije som komt toe aan de ouder met wie de kinderen een gezin vormen. De beoordeling gebeurt op 1 januari van het aanslagjaar. De administratie kijkt na met welk van beide ouders het kind op dat ogenblik een ‘gezin’ vormt in de gebruikelijke betekenis van het woord. Dus met wie het kind op dat ogenblik samenleeft en samenwoont (zonder dat dit samenleven tijdelijke onderbrekingen uitsluit). Meestal zal dit niet moeilijk vast te stellen zijn. Dikwijls is er een vonnis van de vrederechter, of een door de rechter bekrachtigde overeenkomst waaruit blijkt hoe de regeling in verband met de kinderen eruitziet.
Maar niet meer samenwonende ouders kiezen tegenwoordig hoe langer hoe meer voor het co-ouderschap. En dat maakt de zaken er fiscaal niet eenvoudiger op. Zoals gezegd, kan slechts één ouder de verhoging van het belastingvrije minimum claimen, zelfs als een kind fifty-fifty even lang bij elk van beide ouders verblijft. Meestal lost men de kwestie dan op door te kijken naar de ouder bij wie het kind is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Maar die oplossing helpt niet altijd vooruit. Het Hof van Cassatie heeft beslist dat een loutere verwijzing naar dat criterium onvoldoende is (Cass., 19 november 2001). Men moet dus meer elementen in de beoordeling betrekken.
Verdelen. Wat er ook van zij, het belastingvoordeel komt in beginsel slechts toe aan de ouder met wie het kind geacht kan worden een gezin te vormen. De andere ouder blijft van het voordeel verstoken. Tenzij de ouders zich alsnog met elkaar verstaan.
De wetgever heeft enkele jaren geleden immers beslist dat niet meer samenwonende ouders aan de fiscus kunnen vragen om de verhoging van de belastingvrije som voor hun gemeenschappelijke kinderen onder hen beiden te verdelen. Het volstaat daartoe dat zij elk jaarlijks bij hun aangifte in de personenbelasting een verklaring voegen waarin zij beiden om dergelijke verdeling verzoeken.
Op het eerste gezicht oogt deze maatregel fraai. Maar bij nader inzien blijkt het een lelijk eendje te zijn. Zo geldt de maatregel niet ten aanzien van meerderjarige kinderen. Zodra een kind de leeftijd van achttien jaar bereikt, kan geen verdeling meer worden gevraagd. Dat staat niet met zoveel woorden in de wet. Maar de regeling is alleen mogelijk voor gemeenschappelijke kinderen waarover de beide (niet-samenwonende) ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Meerderjarige kinderen vallen burgerrechtelijk niet langer onder het ouderlijk gezag. Waaruit de fiscus krenterig afleidt dat zij dus ook niet meer in aanmerking komen voor de verdeling van de verhoging van de belastingvrije som.
Voorts is vereist dat de beide ouders gezamenlijk het hoederecht hebben over de betrokken kinderen. Die voorwaarde zorgt minder voor problemen. Weliswaar vereist zij dat het hoederecht over het kind afwisselend door elk van beide ouders wordt uitgeoefend. Maar de administratie heeft laten weten dat de duur van het verblijf bij elke ouder niet noodzakelijk gelijk moet zijn.
Verbod. Hoe dan ook moet men heel goed uitkijken. Wie de verdeling vraagt, snijdt vaak in eigen vlees. Dat heeft te maken met het totaalverbod van cumulatie met de mogelijkheid om onderhoudsgelden in aftrek te brengen. Waar dat verbod vandaan komt, is niet duidelijk. Maar om de een of andere reden heeft de wetgever gemeend dat onderhoudsgelden die aan een kind worden betaald niet aftrekbaar zijn, zodra de (niet meer samenwonende) ouders aan de fiscus de verdeling vragen van de verhoging van de belastingvrije som waarop dat kind recht geeft.
Daarmee is de doodsteek gegeven. De kinderen waarvoor de verdeling kan worden gevraagd, zijn immers in veel gevallen kinderen waarvoor onderhoudsgelden worden betaald. Die zijn dan niet meer aftrekbaar (bij de ouder die ze betaalt).
Klap op de vuurpijl is dat dezelfde onderhoudsgelden in principe wel belastbaar blijven in hoofde van het kind dat ze ontvangt. De wetgever heeft op dat punt immers in geen uitzondering voorzien. Dat heeft de administratie onlangs nog bevestigd. Voor de meeste kinderen vormt dit weliswaar geen probleem. Hun belastbare onderhoudsgelden blijven meestal onder het belastingvrij minimum. Maar de uitzonderingen bevestigen de regel.
Moraal van het verhaal: zodra er onderhoudsgelden in het spel zijn, heeft de wettelijke verdelingsregeling niets dan nadelen, en heeft het dus geen zin de verdeling te vragen.
Jan Van Dyck [{ssquf}]
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
De verdeling sluit de aftrek van onderhoudsgelden uit.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier