Belgische loonmarge is vooral te danken aan de loonstijgingen in de buurlanden
De Belgische lonen mogen de komende twee jaar stijgen met maximum 0,8 procent bovenop de inflatie. Dat zegt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Die is vooral het gevolg van de verwachte sterke loonstijgingen in onze buurlanden. Daardoor is het risico beperkt dat de loonopslag de concurrentiepositie van onze bedrijven aantast.
Vanaf vandaag – donderdag 17 januari – proberen de sociale partners in de Groep van Tien een interprofessioneel akkoord (IPA) voor 2019-2020 af te sluiten. Het sluitstuk daarvan is het vastleggen van een maximale marge waarmee de lonen de komende twee jaar mogen stijgen bovenop de index. Volgens het net gepubliceerde rapport van de Centrale Raad voor Bedrijfsleven (CRB) is die marge 0,8 procent.
Cruciaal voor de loonnorm is dat de Belgische loonkostenhandicap ten opzichte van de drie buurlanden (Nederland, Duitsland en Frankrijk) niet mag oplopen. Die handicap bedraagt sinds 1996 (het jaar dat de eerste wet op het concurrentievermogen werd ingevoerd die de Belgische loonkosten in de past moet doen lopen) 0,9 procent, leert het CRB-rapport. In 2015 was de handicap nog 2,7 en in 2010 liep hij nog op tot 5,4 procent. Dat dit loonkostennadeel sindsdien zo goed als volledig is weggewerkt is een gevolg van de loonmatiging onder de regering-Di Rupo en de loonkostenverlagingen plus de indexsprong van de regering-Michel.
Aangezien de Belgische loonkostenhandicap nog altijd 0,9 procent bedraagt rijst de vraag waarom er ruimte is voor een reële loonsverhoging van 0,8 procent. De reden is eenvoudig: de verwachte loonstijgingen in de buurlanden voor 2019-2020 liggen aan de hoge kant. De CRB voorspelt dat de uurloonkosten in de buurlanden de komende twee jaar met 5,6 procent zullen stijgen. Meer in detail gaat het over +4,6 procent in Frankrijk, +6,9 procent in Nederland en +6 procent in Duitsland. Dat is een gevolg van de schaarste op de arbeidsmarkt, zeker in Nederland en Duitsland. Bovendien hebben onze oosterburen al een tijd afscheid genomen van het beleid van loonmatiging zoals dat 15 jaar geleden onder kanselier Gerhard Schröder werd gevoerd.
Gelijke tred met buurlanden
Tegenover de verwachte stijging van de uurloonkosten met 5,6 procent plaatst de CRB voor België een stijging van de uurloonkosten door de indexering in 2019-2020 met 3,8 procent. In principe zouden de Belgische lonen dus met 1,8 procent mogen stijgen om gelijke tred te blijven houden met die in de buurlanden.
Maar de verstrengde wet op het concurrentievermogen die de regering-Michel in 2016 heeft ingevoerd bepaalt dat de loonkostenhandicap sinds 1996 van die marge moet worden afgetrokken. Dat betekent dat de ruimte voor reële loonstijgingen al zeker beperkt is tot 0,9 procent (1,8 – 0,9%). Bovendien legt de wet correctie- en veiligheidsmechanismen op voor het geval de voorspellingen van de loonkostevoluties te optimistisch zouden uitvallen. Vandaar een extra correctie van 0,1 procent. Gevolg is dus dat de reële loonnorm voor 2019-2020 0,8 procent bedraagt. Dat er ondanks de strengere loonnormwet toch nog marge is, is te danken aan de loonstijgingen in de buurlanden.
Vraag is nu of de vakbonden tevreden zijn met die marge. ABVV-voorzitter Robert Vertenueil zei begin deze maand te hopen op een marge tussen 1,1 en 1,4 procent. De 1,1 procent verwijst naar de reële loonmarge uit het interprofessioneel akkoord voor 2017-2018. De 1,4 procent haalt de ABVV-topman uit een rapport van het Planbureau. Dat voorspelde een loonstijging in de buurlanden van 4,8 procent en een indexering in België voor de komende twee jaar van 3,4 procent. Blijft over: een marge van 1,4 procent. Maar dat is zonder rekening te houden met de nieuwe cijfers van de CRB én met de strengere wet op het concurrentievermogen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier