Belgisch voetbal schrijft rode cijfers
Trends selecteerde de beste artikels van 2017. Eén daarvan is dit stuk uit juli over het geld van de Belgische voetbalclubs.
Dit stuk werd voor het laatst geüpdatet in juli 2017.
Op de toppers na kunnen de meeste andere Belgische voetbalclubs de touwtjes steeds moeilijker aan elkaar knopen. Er zit niet veel rek op hun inkomsten én ze hebben hun uitgaven niet onder controle. “Het streefdoel van een voetbalclub is sportieve successen te boeken, niet winst te maken.”
Back to the future. Na de invoering van het licentiesysteem hoopten de Belgische voetbalclubs een min of meer stabiel bedrijfsmodel uit te bouwen. Een exploitatieresultaat in evenwicht, eventueel aangevuld met inkomsten uit transfers en Europees voetbal als extratjes: dat was het doel. Maar het buitenlandse tv-geld, dat de spelerslonen de pan uit doet rijzen, én de competitiehervorming hebben die hoop de grond ingeboord (lees kader De Belgische voetbalcompetitie voor dummies).
De alarmlichten knipperen volop bij veel Belgische clubs. Precies de helft van de ploegen die komend seizoen in de hoogste klasse (1A) aantreden, boekte in het boekjaar 2015-2016 een operationeel verlies. Wie het positief bekijkt, ziet dat het verlies in twee jaar tijd fors is teruggedrongen: van -39,2 miljoen naar -12,3 miljoen euro. Maar de aanhoudend rode cijfers vreten intussen het eigen vermogen weg. Dat is in dezelfde periode geslonken van 73 naar 48,6 miljoen.
In 1B, de tweede afdeling van het profvoetbal, is de toestand minstens zo erg. Het eigen vermogen van de clubs dook in twee jaar nog een derde dieper in het rood, tot -15,5 miljoen euro, terwijl er een gezamenlijk verlies van 7,3 miljoen werd geleden. Met als kanttekening dat één club, Lierse, de hoofdverantwoordelijke voor dat bloedrode tableau is. Daartegenover staat dat alleen promovendus Beerschot-Wilrijk zich min of meer gezond mag noemen, want de zeven andere ploegen kampen ofwel met verliescijfers, ofwel met een negatief eigen vermogen.
Ter vergelijking: in het seizoen 2007-2008 boekten de eersteklassers samen 4 miljoen euro winst, terwijl het tv-contract hen 45 miljoen euro per jaar opleverde. In 2017 is het tv-geld opgeklommen naar 65 miljoen. Maar dat volstaat voor heel wat ploegen niet meer. Steeds meer clubbesturen hanteren een model waarin transfers een structurele inkomstenpost worden, vanuit de filosofie dat Belgische clubs zich moeten richten op opleiding en doorverkoop.
Volatiele sector
Die aanpak is niet zonder risico’s. AA Gent ging ervan uit dat de transfers van Renato Neto naar Brighton & Hove Albion en Thomas Foket naar Atalanta Bergamo zo’n 10 miljoen euro in het latje zouden brengen. Maar beide spelers werden door de beoogde kopers medisch afgekeurd. Een zware klap voor de spelers, maar ook een forse streep door de rekening.
Voetbal is een bijzonder volatiele sector, analyseert Pascal Flisch van het bedrijfsinformatiebureau Trends Business Information. “Goede cijfers betekenen niet dat je de jaren nadien winst boekt, en slechte cijfers zijn het einde van de wereld niet.” De Limburgse trots Racing Genk bijvoorbeeld noteerde in 2012 een recordwinst van 28 miljoen euro, onder meer na de verkoop van Thibaut Courtois en Kevin De Bruyne. In 2013 haalde het een winstje van net geen 3 miljoen, waarna jaren met een verlies van 6 en 12,6 miljoen euro volgden, en opnieuw een seizoen met 5 miljoen euro winst. Omgekeerd kunnen de dramatische cijfers van Standard er met één geslaagde campagne volledig anders uitzien.
Verdeel een deel van het geld dat clubs krijgen voor de kwalificatie van de Champions of de Europa League onder de rest
Hoe dan ook dribbelen de ploegen steeds meer op economisch drijfzand: ze bouwen een businessmodel op inkomsten die op zijn minst onzeker zijn. Dat klinkt voor economen weinig aanlokkelijk, maar veel keuze lijken de clubs niet te hebben. De oorzaak voor de economische malaise is eenvoudig samen te vatten: relatief weinig groeipotentieel aan de inkomstenkant, en vooral een uitgavenpatroon dat de clubs niet onder controle hebben.
Behalve uit transfers haalt een voetbalvereniging zijn inkomsten uit zijn stadion, met de verkoop van tickets en businessseats, en de daarbijhorende catering; uit sponsoring en merchandising; en uit de opbrengst van tv-gelden.
Geen rek op inkomsten
De rek op de tv-inkomsten is beperkt. De Engelse eerste klasse verkocht zijn tv-rechten voor de periode 2016-2019 voor een kleine 7 miljard euro, of 83 procent meer dan het vorige contract. De Premier League heeft zich dan ook ontplooid tot een wereldwijd merk. Maar de buitenlandse interesse voor de prestaties van Rode Duivels als Eden Hazard, Romelu Lukaku en Kevin De Bruyne vertaalt zich niet in belangstelling voor de Belgische competitie.
Het recentste tv-contract, dat in mei werd afgesloten, zou onze profclubs iets meer dan 80 miljoen euro per jaar opleveren. Dat is een stijging met ongeveer 15 procent. “De rek is eruit”, oordeelt sporteconoom Trudo Dejonghe. “Er zal in de toekomst misschien nog wat inflatie worden doorgerekend, maar that’s it. Onze competitie zal bedrijfseconomisch altijd tweederangs blijven, want buiten België is niemand erin geïnteresseerd.”
Ook de potentiële groei van de stadioninkomsten is beperkt. De stadions hebben een beperkte capaciteit en zijn verouderd. Bovendien is de prijselasticiteit niet groot. Een club kan hogere prijzen vragen, maar dreigt dan haar supporters tegen zich in het harnas jagen. En om hogere commerciële inkomsten te halen – bijvoorbeeld uit eten en drinken – heb je meer comfort en een betere infrastructuur nodig dan de bestaande.
Nieuwe stadions, met meer zitjes en meer comfort, kunnen wél helpen. Dejonghe: “Zulte Waregem en KV Mechelen zullen volgend jaar hogere inkomsten boeken door de uitbreiding van hun stadions. België heeft behoefte aan nieuwe, moderne stadions. Het probleem is dat daar heel veel tijd over gaat. Onze wetgeving is veel te rigide om grote infrastructuurwerken te realiseren. In Brugge zijn ze in 2007 begonnen met de voorbereidingen voor een nieuw stadion. Nu hopen ze dat het er tegen 2020 zal staan, en ook dat is nog niet voor 100 procent zeker.”
Alle macht aan de spelers
Het grootste probleem zit aan de uitgavenkant, weet Dejonghe. De clubs hebben hun kosten niet onder controle. “Het streefdoel van een voetbalclub is sportieve successen te boeken, niet winst te maken. Studies uit het buitenland wijzen erop dat het budget dat een club besteedt aan spelers, de loonmassa zeg maar, voor driekwart bepalend is voor de sportieve resultaten. Die correlatie geldt ook in België.”
Daardoor komen de spelers in een sterke positie. Daarvan maken hun makelaars gebruik om relatief hoge lonen te eisen, en sommigen bedingen daarbovenop een hoge commissie voor zichzelf. Zo meent de Britse pers te weten dat Rode Duivel Romelu Lukaku deze zomer naar Manchester United trok en niet naar zijn favoriete club Chelsea, omdat die laatste niet wilde tegemoetkomen aan de commissie-eisen van Lukaku’s manager Mino Raiola. “De spelers kunnen hoge lonen eisen, en de clubs zijn min of meer gedwongen hen daarin te volgen”, weet Dejonghe. “Sport, en zeker voetbal, is bij mijn weten de enige sector waar de arbeiders meer verdienen dan de CEO.”
Goede cijfers betekenen niet dat je de jaren nadien winst boekt, en slechte cijfers zijn het einde van de wereld niet
Vooral de wintermercato – de wintertransferperiode – druist tegen elke bedrijfseconomische logica in. Onder druk van de sportpers en de supporters halen clubs in die periode nieuwe spelers binnen, om alsnog Europees voetbal te halen of de degradatie te vermijden. Terwijl er zo goed als geen extra inkomsten tegenover staan. Dejonghe: “Zonder wintermercato zouden de verliezen veel beperkter zijn. Nu laten clubs vaak halfweg het seizoen hun budget ontsporen. KV Kortrijk kon zich rond Nieuwjaar niet meer plaatsen voor play-off 1 en niet meer degraderen. Ze hebben niets meer uitgegeven. Het gevolg: bakken kritiek, waardoor iedereen op den duur ging morren.”
Kleintjes versus groten
Toch is het niet voor iedereen kommer en kwel. De clubs die min of meer regelmatig play-off 1 halen, zijn ook financieel gezonder. Anderlecht, Club Brugge, Gent en Genk, maar ook de betere middenmoters zoals Charleroi en KV Mechelen slagen erin hun eigen vermogen positief te houden. Van de traditionele topploegen is Standard de uitzondering, al mag worden opgemerkt dat de vorige eigenaar Roland Duchâtelet zichzelf 30 miljoen euro dividend uitkeerde via twee kapitaalverminderingen. Ook Oostende is een speciaal geval, omdat het kan rekenen op mecenas Marc Coucke, net zoals Lierse met de Egyptenaar Maged Sami en in mindere mate Lokeren met Roger Lambrecht. Maar als de suikeroom iets overkomt of de stekker eruit trekt, is het faillissement niet veraf meer.
Voor de kleinere clubs is het pompen of verzuipen. Dat ligt volgens Herman Wynants, de manager van KVC Westerlo, aan de competitiehervorming, die hij een complete mislukking noemt. “Het verschil tussen 1A en 1B is veel te groot. De laatste van 1A vangt nog altijd tussen 2 en 3 miljoen euro tv-geld. De ploegen van 1B moeten het doen met een bedrag van 700.000 euro.”
Ook Ivan De Witte, de voorzitter van AA Gent, vindt 1B “een echte miskleun, een format zonder inhoud”. Amper toeschouwers, veel lagere tv-gelden, transferinkomsten die een hoop lager uitvallen dan de bedragen in 1A: Dejonghe noemt die reeks “een kerkhof, een competitie waarvan de aantrekkingskracht vrijwel nihil is”. Al heeft ze wel een koffievlekeffect naar de ploegen in 1A, want elke kleinere club is bang dat ze ooit in 1B zal belanden.
Hoewel Belgisch geld blijkbaar niet te vinden is – met uitzondering van Antwerp, dat in handen kwam van Paul Gheysens van het bouwbedrijf Ghelamco – gebeuren de verkopen doorgaans tegen schappelijke prijzen. Terwijl Kortrijk nog 5 miljoen euro kostte, betaalde Monaco slechts 2 tot 3 miljoen voor Cercle Brugge.
Thomas Peeters, sporteconoom aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, wijst erop dat Belgische clubs, zeker in 1B, relatief goedkoop zijn. “Door hun onzekere toekomst zijn ze bijna gratis te krijgen. Vaak gaan ze ook zelf actief op zoek naar overnemers. Toch hebben die ploegen wel een waarde, omdat de Belgische competitie een ideale opleidingscompetitie is.”
“Bovendien kun je in België zonder restricties een onbeperkt aantal niet-EU-spelers opstellen”, stipt Dejonghe aan. “Daarin is België uniek. In Nederland bijvoorbeeld zijn de minimumlonen vrij hoog. In België daarentegen kunnen clubs heel goedkoop niet-EU-spelers opstellen.”
Bedreiging
Dat kan volgens De Witte een bedreiging worden. “Die buitenlandse investeerders zien de Belgische clubs enkel als een spelersplatform. Ze hebben geen echte doelstelling of ambitie, behalve spelers stallen in de club die ze hier overnemen. Op termijn kan dat onze competitie uithollen.” Om daar paal en perk aan te stellen, moet het licentiesysteem goed functioneren, oordeelt De Witte: “De licentiecommissie levert goed werk. Maar ik ben minder te spreken over het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (BAS). Clubs die hun licentie niet halen, trekken systematisch naar het BAS, waar ze alsnog nieuwe stukken aan het dossier mogen toevoegen.”
Thomas Peeters wijst erop dat de licentiecommissie en het BAS beperkt zijn in hun keuzes. “Het is ja of nee. Ofwel sluiten ze een ploeg uit, wat de facto neerkomt op het uitspreken van het faillissement, ofwel laten ze die voortdoen. Het is een zeer extreme straf een bedrijf uit te sluiten van zijn activiteiten, omdat een paar documenten laattijdig zijn ingediend, en die clubs weten dat.”
Peeters wijst er ook op dat het economische draagvlak van sommige ploegen erg klein is. Peeters: “In de Nederlandse tweede klasse worden clubs met het formaat van pakweg Union in de richting van het amateurvoetbal geduwd. In België is er eigenlijk geen ruimte voor 24 profclubs.”
Sport, en zeker voetbal, is bij mijn weten de enige sector waar de arbeiders meer verdienen dan de CEO
“Een club als Roeselare zit geklemd tussen ploegen met veel meer potentieel, in een provincie waar er in verhouding al te veel profclubs zijn”, beaamt Dejonghe. “In Leuven daarentegen waren er mogelijkheden om een bedrijfseconomisch model voor een stabiele eersteklasser uit te bouwen.”
Volgens Dejonghe mogen de grote ploegen niet blind zijn voor de bedreiging. “Waarom zou Eupen geen kampioen kunnen spelen? Het volstaat dat een sjeik hier 20 miljoen euro investeert. Als dat gebeurt, dreigen de grote clubs naast de vetpotten van het Europees voetbal te grijpen, maar dat lijken ze niet te beseffen.”
Thomas Peeters vraagt zich af of die buitenlandse interesse echt zo problematisch is: “In Engeland zijn de meeste clubs ook in buitenlandse handen. Ik stel vast dat de Belgische voetballiefhebbers blijkbaar een competitie willen waarin veel ploegen in leven worden gehouden. De buitenlandse investeerders subsidiëren eigenlijk ons entertainment. Dankzij hun investeringen mag je verwachten dat de kwaliteit stijgt, en we betere jongeren op het veld zien. Dus is de vraag: vinden we het echt erg dat we een doorvoerland zijn?”
De Belgische voetbalcompetitie voor dummies
De Belgische voetbalcompetitie werd in het net afgelopen seizoen 2016-2017 in een nieuw kleedje gestoken. De belangrijkste wijziging was dat er een onderverdeling kwam tussen het profvoetbal (onderverdeeld in twee klassen, 1A en 1B) en het amateurvoetbal.
Die wijziging kwam boven op het eerder ingevoerde play-offsysteem. Daarbij spelen na dertig speeldagen de zes best geklasseerde ploegen uit reeks 1A in play-off 1 om de titel. De zestiende in de stand – dit jaar Westerlo – degradeert naar 1B en valt vanaf half maart zonder inkomsten. De andere negen ploegen spelen play-off 2, aangevuld met drie ploegen uit 1B. De winnaar daarvan speelt vervolgens een barrage tegen de nummer vier of vijf van play-off 1 (afhankelijk van wie de beker heeft gewonnen) voor het laatste Europese ticket.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier