Over statistieken en bikini’s

Velen kennen het gezegde dat statistieken zijn zoals bikini’s: ze suggereren veel, maar verbergen het essentiële. In volle zomerperiode lijkt het daarom goed even enkele statistieken van naderbij te bekijken, op zoek naar het essentiële.

België, stellen officiële rapporten, houdt goed stand binnen Europa. Als België in 1995, 111 quoteerde (dat wil zeggen gemiddeld 11 % rijker dan het EU-gemiddelde), was dat tien jaar later 120 (dus gemiddeld 20 % rijker dan de rest van de EU). De basis voor de berekening is het bruto binnenlands product per capita (bbp/c) dat eigenlijk de totale jaarlijkse economie van een land relateert aan het bevolkingsaantal en zo de gemiddelde welvaart van de bevolking inschat. Voor de lezer die geïnteresseerd is in regionale statistieken: in 1995 waren de cijfers voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel respectievelijk 109, 82 en 226. In 2006 respectievelijk 120, 86 en 233. Iedere regio verstevigde dus zijn relatieve positie binnen Europa. Terwijl Vlaanderen zijn positie sterk kon verstevigen, klom Wallonië lichtjes (het is nog steeds 14 % armer dan het gemiddelde van Europa) en werd Brussel relatief rijker. Mooie cijfers, die moeten aantonen dat goed bestuur loont en die in verkiezingsperiodes zeker nog veelvuldig zullen worden gebruikt of misbruikt.

Terloops merken we op dat de kloof tussen Vlaanderen en Wallonië groter is geworden, van 27 procentpunt in 1995 tot 34 procentpunt in 2006. Het bbp/c ligt in Brussel ongeveer dubbel zo hoog als in Vlaanderen. Eens te meer een bewijs dat de transfers hoofdzakelijk van Brussel naar Wallonië lopen, en in mindere mate van Vlaanderen naar Wallonië. De transfers van Vlaanderen naar Brussel zijn – zo blijkt uit deze cijfers – een mythe (voor precieze cijfers van de transfers verwijs ik naar mijn column ‘Sinterklaas is een ketje’ van 15 december 2007).

Laat ons nu even de statistiek van zijn sluier ontdoen en wat dieper analyseren. De laatste tien jaar is de Europese Unie immers uitgebreid, eerst van vijftien naar vijfentwintig en dan naar zevenentwintig leden. Met uitzondering van Malta, zijn de meeste nieuwe leden behoorlijk arm. Daardoor daalt het gemiddelde van Europa. Landen en regio’s verbeteren hun relatieve positie alleen al door het feit dat het Europese gemiddelde lager ligt. Men noemt dat het statistisch effect.

Om dat aan te tonen, kunnen we statistisch retropoleren. Dat wil zeggen: we zullen teruggaan in de tijd en onze vertrekbasis berekenen alsof Europa toen al (in 1995) uit de 27 actuele leden bestond. Op die manier kunnen we de cijfers uitzuiveren van het statistisch effect. België zou dan op 129 staan (29 % rijker dan het gemiddelde van de 27 landen), Vlaanderen op 127, Wallonië op 96 en Brussel op 263. Als we dit nu vergelijken met de bovenvermelde cijfers van EU-27 van 2006, dan zien we dat Vlaanderen 7 procentpunt inboet, Wallonië 10 procentpunt en Brussel 30 procentpunt. Relatief gezien, werd België als geheel, maar ook alle regio’s afzonderlijk, dus minder rijk. Dat relatieve heeft natuurlijk ook te maken met de sterkere economische groei in de nieuwe lidstaten.

Moeten wij nu bij de pakken blijven zitten en onze kinderen aanraden om vooral niet in België te blijven? Nee, maar we moeten wel beseffen dat we terrein aan het verliezen zijn. De duurzaamheid van onze welvaartstaat kan niet langer worden gegarandeerd als wij niet echt een paar fundamentele maatregelen nemen. Net zoals in een bedrijf waar het moeilijker gaat en dat marktaandeel verliest, moet worden bespaard op de kosten.

Het positieve is, dat er heel wat marge is. Volgens het World Economic Forum, zeg maar de economisten van Davos, is de verspilzucht van de Belgische publieke uitgaven gestegen. Onze administraties zijn overbevolkt. De vaste benoemingen zijn een aberratie in onze kenniseconomie, die flexibiliteit en mobiliteit vereist.

Voka pleit voor 70.000 minder ambtenaren. Eerder deden het VBO en Unizo al dezelfde oproep. Misschien zouden de ondernemersorganisaties die efficiëntie hoog in het vaandel dragen, beter een gezamenlijke oproep doen. Immers, de bottom line is dat het de ondernemers zijn die het gelag betalen. Zij betalen overigens viermaal: ten eerste omdat het apparaat gigantisch veel kost. Ten tweede omdat ambtenaren en cabinetards om hun eigen apparaat te legitimeren, moeten produceren. Dat leidt tot een wetten- en decretendiarree die het leven van de ondernemer moeilijk maakt. Deze ziekte, die we ‘reglementitis’ kunnen noemen, is overigens meer verspreid in Vlaanderen dan in Wallonië. Ten derde is een (in)efficiënte administratie zelf een factor voor de competitiviteit van de regio. Ten vierde zuigt de overheid door haar onbeperkte aanwervingdrang de krappe arbeidsmarkt verder leeg. Alleen in Vlaanderen kwamen er 40.000 ambtenaren bij de laatste zeven jaar (cijfers Oeso) en Wallonië is momenteel, op een jaar van de regionale verkiezingen, bezig met grootschalige rekruteringscampagnes. En dat alles terwijl de competitiviteitsindex aantoont dat België op vijf jaar tijd van de 15de naar de 33ste plaats is gezakt en studies van de KBC aantonen dat de vrije val nog niet wordt gestuit.

Statistieken laten toe tot het essentiële door te dringen en roepen op tot structurele maatregelen. Foefelen in de marge is zand strooien in de ogen van de burgers. En op die manier zijn we terug op het strand beland in de hoop dat de bikini’s ons deze en andere statistieken doen vergeten. Prettige vakantie! (T)

DE AUTEUR IS PROFESSOR ECONOMIE AAN EHSAL, HOGESCHOOL GENT

EN UNIVERSITEIT VAN NANCY.

Rudy Aernoudt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content