Zieke Belgen: strengere regels, meer langdurig zieken
De regering-Michel maakte er een prioriteit van om de activiteitsgraad op te krikken. Daarbij viseerde ze ook de langdurig zieken. Maar de re-integratieplannen hebben het aantal langdurig zieken niet doen afnemen. Hoe kan het beter?
Nu 2019 bijna voorbij is, selecteert Trends de artikels die vorig jaar het meest in de smaak vielen bij de lezers. Het beleid van de regering-Michel om meer langdurig zieken aan het werk te krijgen wierp weinig vruchten af, blijkt uit dit artikel.
Volgens de sociale zekerheid is het aantal arbeidsongeschikten vorig jaar gestegen met ruim 7 procent. Dat is precies evenveel als de daling van het aantal werklozen. Nochtans voerde de regering-Michel de jongste jaren een beleid om zowel meer langdurig zieken aan het werk te krijgen als het aantal werklozen terug te dringen. Dat blijkt niet echt te lukken.
Er zijn ruim 400.000 zieken die langer dan één jaar thuiszitten. Daarnaast zijn er 438.000 gevallen van primaire arbeidsongeschiktheid – werknemers die minder dan een jaar thuis moeten blijven door ziekte. Vorig jaar zijn de kosten voor de uitbetaling van de ziekte- en de invaliditeitsuitkeringen bij het Riziv opgelopen tot bijna 8,3 miljard euro. Dat is meer dan er jaarlijks naar de werkloosheidsuitkeringen gaat.
“De werkloosheid en de Riziv-uitkeringen functioneren blijkbaar als communicerende vaten”, stelt Kamerlid Jan Spooren (N-VA). Tijdens de regeringsonderhandelingen in 2014 was hij een uitgesproken voorstander om langdurig zieken te reactiveren. “Iedereen is het erover eens dat we de werkzaamheidsgraad moeten verhogen als we de sociale zekerheid betaalbaar willen houden. Maar op deze manier lukt dat niet. Wat we winnen door de dalende werkloosheidscijfers, verliezen we in de arbeidsongeschiktheid. De uitgaven voor arbeidsongeschiktheid stijgen dankzij het huidige beleid wel minder snel, maar het resultaat volstaat niet om de vergrijzingskosten te dragen.”
Kris De Meester, een adviseur van de werkgeversorganisatie VBO, relativeert dat. “Er is geen lineair verband tussen beide groepen”, zegt hij. “Langdurig zieken komen meestal niet uit de werkloosheid, maar hebben nog een arbeidsovereenkomst. Je zou de cijfers van de uitkeringen moeten uitsplitsen tussen mensen zonder en met een arbeidsovereenkomst. Pas dan kun je bepalen in welke mate werkloosheid en invaliditeitsuitkeringen communicerende vaten zijn.”
Toch is de stijging opvallend: tussen 2014 en 2018 steeg het aantal werknemers die langer dan een jaar arbeidsongeschikt waren met 79.172. Het zou kunnen dat de toegang tot de ziekte-uitkeringen een te soepele sluiproute is voor wie zijn werkloosheidsuitkering dreigt te verliezen of voor wie de afstand tot de hogere pensioenleeftijd wil verkleinen. Maar de toegang tot het systeem is de jongste jaren wel moeilijker geworden. Zo is het aantal maanden dat iemand moet hebben gewerkt om aanspraak te kunnen maken op een invaliditeitsuitkering, opgetrokken van zes naar twaalf. Daarmee zit ons land op het Europese gemiddelde.
Daarnaast voerde de regering de re-integratieplannen in. Daarmee moeten langdurig zieken makkelijker de weg naar een werkhervatting vinden. In sommige gevallen moeten die plannen het moeilijker maken dat mensen zich voor altijd nestelen in de arbeidsongeschiktheid.
Demografische piek
Dat het aantal langdurig zieken stijgt ondanks de strengere regels, komt deels door de vergrijzing. Doordat er meer oudere werknemers zijn, zijn er ook meer werknemers met ouderdomskwalen. Dat laat zich voelen in de statistieken van de arbeidsongeschiktheid. Een onderzoek dat de Socialistische Mutualiteiten op basis van gegevens van hun leden uitvoerden, wees ook uit dat de vergrijzing de duur van de arbeidsongeschiktheid doet toenemen. Oudere werknemers zijn gemiddeld minder vaak, maar wel langer ziek dan hun jongere collega’s.
Een aantal maatregelen van de regering-Michel – zoals de afbouw van het brugpensioen en de verhoging van de pensioenleeftijd – versterken het vergrijzingseffect nog. Zo is de effectieve uitstapleeftijd opgelopen van 59 naar 61 jaar. Dat is een succes van de Zweedse coalitie, maar het aantal langdurig afwezigen is er wel door toegenomen. “Die desillusie was te voorspellen”, vindt Paul Callewaert, algemeen secretaris van de Socialistische Mutualiteiten. “Wij hebben de indruk dat dit eerder façadebeleid is dan een coherent geheel van maatregelen. Het is een illusie te geloven dat het aantal invaliden daalt als de pensioenleeftijd wordt opgetrokken en het brugpensioen wordt afgebouwd.”
Het is een illusie te geloven dat het aantal invaliden daalt als de pensioenleeftijd wordt opgetrokken en het brugpensioen wordt afgebouwd” – Paul Callewaert, Socialistische Mutualiteiten
Ook bij de werkgevers is er scepsis. “Het aantal langdurig zieken blijft toch aan de hoge kant”, stelt De Meester vast. “Het recente beleid heeft de stijging wel wat vertraagd. Zodra de demografische piek over zijn hoogtepunt is, zou het dus beter moeten gaan.”
Zonder responsabilisering
Het vergrijzingseffect is niet de enige verklaring waarom de re-integratieplannen niet het verhoopte resultaat opleveren. Een aantal maatregelen die in het regeerakkoord stonden, is niet uitgevoerd of pas in 2017 geïmplementeerd. De responsabilisering van artsen, werkgevers en werknemers bleef op die manier dode letter. “Mijn voorstel voor de invoering van arbeidsintegratiebanen laat ook op zich wachten”, zegt Jan Spooren. “Die moeten de overstap naar een andere werkgever vanuit de arbeidsongeschiktheid vergemakkelijken. De maatregel stond nochtans in het zomerakkoord van 2018. ”
In het oorspronkelijke plan voor de reactivering van langdurig zieken was het de bedoeling werkgevers een boete op te leggen als ze niet meewerkten aan een re-integratietraject. Per werknemer zou die 800 euro bedragen. Ook voor werknemers lag een responsabiliserende maatregel op tafel: zij konden een deel van hun uitkering verliezen.
Geen van beide initiatieven haalde de eindstreep. Bij de Socialistische Mutualiteiten wijst Paul Callewaert erop dat patiënten wel worden bestraft met een administratieve lijdensweg. “Op zich vinden we het goed een werkhervatting te stimuleren, maar er zijn te veel neveneffecten. Het zou geen slecht idee zijn werkgevers die goede re-integratieplannen kunnen voorleggen, daarvoor worden beloond”, vindt hij. Vanzelfsprekend kunnen de werkgevers zich in dat standpunt vinden.
Fit note
De invoering van het re-integratietraject heeft wel een mentaliteitswijziging op gang gebracht. Stilaan wordt gekeken naar de zogenoemde restcapaciteit die bij een werknemer nog beschikbaar is, in plaats van te benadrukken wat die werknemer niet meer kan.
Tot daar de theorie. In de praktijk zijn nog niet alle behandelende artsen mee. Het middenveld vraagt daarom een verscherping van dat beleid. Zo stelde Voka in februari voor het klassieke ziektebriefje te vervangen door een fit note. Dat idee is geïnspireerd op de gangbare praktijk in het Verenigd Koninkrijk. De fit note verplicht artsen te omschrijven wat een patiënt wél nog kan. Zo kan een helpdeskmedewerker met een gebroken been perfect aan de slag als hij wordt opgehaald.
De Onafhankelijke Ziekenfondsen (OZ) stelden deze maand tijdens een studiedag zelfs dat ze de primaire arbeidsongeschiktheid willen laten voortduren, zolang er kans is op een werkhervatting. Nu krijgt iedere langdurig zieke na een jaar administratief het statuut van invalide. Voor de OZ moet de administratieve definitie van ‘invalide’ op de schop. Het is een kwestie van psychologie, vindt het ziekenfonds. “De term klinkt pejoratief en heeft een te definitieve lading”, zegt Xavier Brenez, directeur-generaal van de OZ. “We willen af van die administratieve termijn van één jaar. Die gaat voorbij aan de overblijvende capaciteit. Het duurt bijvoorbeeld gemiddeld anderhalf jaar om een burn-out te boven te komen. Nu belandt zo iemand in de invaliditeit.”
Administratie versnellen
Het mag dan positief worden onthaald dat er een formeel traject is om de restcapaciteit te valoriseren, toch blijven de re-integratietrajecten veeleer een uitzondering. Voor elk re-integratieplan zijn er tien gevallen van deeltijdse werkhervatting die in overleg tussen de werkgever en de werknemer worden geregeld.
Kris De Meester ziet ruimte om de onderdelen beter op elkaar af te stemmen.”Er zijn nog altijd twee bevoegde ministers: die van Sociale Zaken en die van Werk”, stelt hij vast. “Door die bevoegdheidsverdeling gaat bij de uitwerking van een re-integratietraject kostbare tijd verloren. Je zou veel sneller de mogelijkheden op de arbeidsmarkt kunnen bekijken – hoe sneller, hoe beter. Het is bekend dat wie zes weken afwezig is op het werk, vaak thuis blijft om redenen die niets meer met de initiële gezondheidsproblemen te maken hebben. Ik heb het dan niet over zware pathologieën zoals kanker, maar bijvoorbeeld over rugklachten. Het hoeft geen vier maanden te duren voordat er naar een alternatieve oplossing wordt gezocht. In Noorwegen wordt al na twee weken gekeken naar alternatieven.”
Het duurt gemiddeld anderhalf jaar om een burn-out te boven te komen. Nu belandt zo iemand in de invaliditeit” – Xavier Brenez, Onafhankelijke Ziekenfondsen
In dat geval zou de quickscan die de adviserende artsen van het ziekenfonds nu na drie maanden uitvoeren, moeten verdwijnen (zie kader Re-integreren in fasen). Die geeft een eerste indicatie over de mogelijke werkhervatting. “Je kunt die beter meteen vervangen door een diepgaande evaluatie”, vindt Spooren. “Daarbij bepaalt een assessment meteen wat iemand kan en niet meer kan. In 2014 kozen we voor een quickscan omdat een diepgaand assessment meer zou kosten. Maar het is geen slecht idee de alternatieven voor de werknemer sneller te bekijken en iets meer tijd en geld aan de initiële evaluatie te spenderen. Dat kan de kansen op een werkhervatting enorm doen stijgen. Het kan ook de kritiek opvangen dat te veel re-integratieplannen tot een gedwongen ontslag kunnen leiden.”
‘Ontslag om medische redenen is niet noodzakelijk negatief’
In 2017 gingen 5015 re-integratietrajecten van start, volgens het Riziv. Daar staan 54.526 toelatingen voor een gedeeltelijke werkhervatting naast. Maar het aantal aanvragen voor re-integratietrajecten zit wel in de lift. Zo zag IDEWE, een aanbieder van externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, het aantal aanvragen in 2018 stijgen met 75 procent. Maar niet alle opgestarte re-integratietrajecten leiden tot een werkhervatting. Volgens de Socialistische Mutualiteiten zijn slechts 1584 van de 16.000 re-integratietrajecten uitgemond in een hervatting van het werk bij dezelfde werkgever. Het lokt kritiek uit dat de re-integratietrajecten een mechanisme zijn om werknemers te ontslaan zonder opzeggingsvergoeding. “Ontslag om medische redenen is niet noodzakelijk negatief”, zegt Kris De Meester van het VBO. “Dat geeft de werknemer en de werkgever ten minste duidelijkheid om een oplossing te zoeken. Gezien de schaarse arbeidsmarkt, is het geen goed idee mensen te laten wegdeemsteren in de ziekteverzekering. Daar wordt niemand beter van.”
Re-integreren in fasen
Sinds 2016 bestaat er een re-integratietraject voor langdurig zieke werknemers. Dat is het sluitstuk van de strategie om de terugkeer naar de werkvloer te bevorderen via een geleidelijke werkhervatting, een aangepaste baan of herscholing.
Zowel de werknemer als zijn arts, de adviserende arts van het ziekenfonds als de werkgever kan een re-integratietraject opstarten. Dat gebeurt via een verzoek aan de preventieadviseur of de arbeidsarts. De arts van de werknemer, de arts van het ziekenfonds en de arbeidsarts bekijken samen of er een re-integratie bij dezelfde werkgever mogelijk is. Zo ja, dan moet de werkgever een maatregel voorstellen, zoals een aanpassing van de werklast, het uurrooster of de werkplek.
Acht weken
Iedere arbeidsongeschikte werknemer krijgt na acht weken een vragenlijst.
Drie maanden
Een maand later, na drie maanden arbeidsongeschiktheid, volgt een quickscan door de adviserende arts van het ziekenfonds, om te bepalen of de werknemer in aanmerking komt voor het opstarten van een re-integratietraject bij zijn werkgever.
Vier maanden
Nog een maand later – ten vroegste na vier maanden arbeidsongeschiktheid – kan een werkgever een verzoek voor een re-integratietraject indienen. Dat verzoek wordt beoordeeld door de preventieadviseur of de bedrijfsarts. Die fase verloopt in stappen en moet binnen de veertig werkdagen na ontvangst van het verzoek zijn afgerond. De preventieadviseur moet nagaan of de werknemer op termijn het afgesproken werk – al dan niet aangepast – opnieuw kan uitvoeren. De preventieadviseur of de arbeidsgeneesheer kan vijf beslissingen nemen:
A. De werknemer kan op termijn het overeengekomen werk hervatten. Tussentijds aangepast of ander werk is mogelijk. De werkgever heeft dan 55 werkdagen de tijd om een re-integratieplan op te stellen.
B. De werknemer kan op termijn het overeengekomen werk hervatten, maar tussentijds werken is niet mogelijk.
C. De werknemer is definitief ongeschikt om het overeengekomen werk te hervatten. Aangepast of ander werk bij dezelfde werkgever is mogelijk. De werkgever heeft maximaal twaalf maanden de tijd om een re-integratieplan op te stellen.
D. De werknemer is definitief ongeschikt om het werk te hervatten. Hij kan ook geen aangepast of ander werk uitvoeren. Het re-integratietraject wordt niet voortgezet en mondt uit in ontslag om medische redenen.
E. De bedrijfsarts oordeelt dat het om medische redenen niet opportuun is een re-integratietraject op te starten. Om de twee maanden is er een evaluatie.
Bedolven onder het werk
Bij het opvolgen van re-integratietrajecten spelen de arbeidsgeneesheren een sleutelrol. Zij bepalen of een werknemer nog voldoende capaciteiten heeft, en welk aangepast werk eventueel nodig is. Maar de sociale geneeskunde is niet bepaald populair bij studenten. Daardoor is de instroom in het beroep kleiner dan de uitstroom en neemt de werkdruk toe.
De taken van de arbeidsarts zijn de afgelopen decennia opgeschoven, vertelt Marie-Noëlle Schmickler van Mensura. “De re-integratietrajecten zijn een van de taken die erbij zijn gekomen”, zegt ze. “Die opdracht veroorzaakt een overbelasting, waardoor de periodieke onderzoeken van de werknemers in het gedrang dreigen te komen.”
Dit jaar versoepelde de regering daarom de wettelijke verplichtingen voor welzijn en veiligheid op het werk. Het jaarlijkse medisch onderzoek door de arbeidsarts is vervangen door een tweejaarlijkse verplichting. Bovendien krijgen verpleegkundigen een rol in de tussentijdse controle. “De versoepeling van de wetgeving is een goede stap, maar volstaat niet”, zegt Schmickler. “Uiteindelijk zijn re-integratietrajecten altijd maatwerk, waarbij we verschillende partijen moeten betrekken.”
Is het dan geen optie een deel uit te besteden aan de behandelende arts of de adviserende arts van het ziekenfonds? “Goed beoordelen wat iemand nog kan en dat in relatie brengen tot de kennis van de werkvloer, is net onze specialisatie”, benadrukt Schmickler. “Daarom is samenwerking cruciaal. Alleen verloopt de communicatie niet altijd optimaal. Dat komt onder meer doordat de adviserende artsen van de ziekenfondsen onder het ministerie van Volksgezondheid opereren, terwijl wij onder het toezicht van het ministerie van Arbeid vallen. Beide kaders zijn niet altijd goed op elkaar afgestemd.”
Daarom vragen de arbeidsgeneesheren toegang tot het globaal medisch dossier. Nu moeten ze zich baseren op een beperkt digitaal platform om over een aanvraag te communiceren. “Maar er is meer nodig dan inzicht in de administratieve flow”, zegt Schmickler. “We hangen nu te veel af van de informatie die de individuele werknemer ons geeft.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier