Leren van wat anderen beter doen
Vele economen, ondergetekende incluis, hebben de problemen met de euro lange tijd al geleden voorspeld. Als ‘Maastrichtse econoom’ heb ik tal van opiniestukken en artikelen gewijd aan het wel en wee van het Verdrag van Maastricht over de economische en monetaire unie, nu twintig jaar geleden.
Ik beschreef de invoering van de euro als het plaatsen van het dak op het Europese huis waarvan men alleen de funderingen, de uit 1992 daterende Europese eenheidsmarkt, had gelegd. De muren van het huis, zoals een eengemaakt sociaal, migratie-, fiscaal, milieu- en werkgelegenheidsbeleid, waren er nog niet of zouden er nooit komen. Op zijn best stonden er wat virtuele muren. De euro werd gebouwd op een huis dat allesbehalve stabiel was.
Tien jaar later en in het verlengde van de financiële crisis komt die instabiliteit scherp naar voren. De voorstellen van diegenen die het huis willen stutten, overtuigen niet echt. Zij zien heil in meer middelen voor het Europese steunfonds, strenger toezicht met het min of meer onder curatele plaatsen van het begrotingsbeleid van Griekenland en andere lidstaten met grote schulden, of het benoemen van een eurocommissaris.
Geen van deze voorstellen doet iets aan de structurele instabiliteit van het Europese huis, met name het totale gebrek aan reële convergentie in de eurozone. Ten tijde van de invoering van de euro was de productiviteit per man/uur in Portugal of Griekenland ongeveer een vierde van onze productiviteit. In die landen was er dus veel ruimte voor productiviteitsverbetering, maar ook heel veel ruimte voor verwachtingen van een hoger loon bij de gewone burger. Maar dat laatste kon er enkel komen via een hogere efficiëntie.
Jammer genoeg is het afgelopen decennium niets van enige hogere efficiëntie terechtgekomen. Integendeel, sinds de invoering van de euro hebben Griekenland en Portugal meer dan 30 procent concurrentiekracht ingeboet ten overstaan van Duitsland. In een monetaire unie, tenzij er sprake zou zijn van massale arbeidsemigratie uit die landen, kan zoiets niet. De enige langetermijnoplossing is dan ook efficiëntieverbetering. Niet zozeer in de privésector – daar wordt inefficiëntie snel door de Europese concurrentie afgestraft -, dan wel in de openbare sector. En hier kan alleen maar vastgesteld worden dat Europa weinig prikkels biedt. Ondanks het economische belang van de publieke sector in Europa, blijft hij hoofdzakelijk gedomineerd door nationale prioriteitsstelling en regelgeving. Nochtans zouden Europese landen met hun historisch gegroeide verschillen in publieke dienstverlening veel kunnen leren van elkaar. We kennen het grapje van de Europese hel, bestaande uit een Britse keuken, Duitse humor en Italiaanse belastingen, maar er is natuurlijk het ideale spiegelbeeld van een Italiaanse keuken, Britse humor en Duitse belastingen.
De eurocrisis dwingt ons tot een nieuwe fase in de economische integratie in Europa. De overheid die in Europa gezien wordt als de best practice zou daarin de leiding moeten nemen. Die kan de andere lidstaten begeleiden in een inhaalslag van efficiëntie en kwaliteitsverbetering. Denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse belastingsdienst (‘leuker kunnen we het niet maken’) die verantwoordelijk zou zijn voor het reilen en zeilen van de Griekse belastinginkomsten, of onze sociale verzekeringsbank die toezicht houdt op sociale uitkeringen in Italië. Een efficiëntere overheid in landen als Griekenland, Portugal of Italië zou ontegensprekelijk ook een effect hebben op de productiviteit van de private sector. Het is gek dat we in Europa zo weinig gebruikmaken van de opmerkelijke verschillen in goed bestuur tussen de lidstaten. Zo blijft de aanslepende eurocrisis echter wel een bron van inspiratie.
De auteur is professor economie aan de Universiteit Maastricht.
LUC SOETE
De Europese landen, met hun historisch gegroeide verschillen in publieke dienstverlening, kunnen ontzettend veel leren van elkaar.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier