Fiscale autonomie

Fiscale autonomie betekent eigen bevoegdheid over de bepaling van de grondslag, de aanslagvoeten, de belastingplichtigen, de controle, de inning en de aanwending van de belastingen. Daarvan vinden we enorm weinig terug in de huidige financieringswet. Nochtans bestaan er voldoende redenen die meer fiscale bevoegdheden voor Vlaanderen rechtvaardigen. Vooreerst leidt fiscale autonomie tot een hogere rating voor de deelgebieden. Daardoor zal Vlaanderen goedkoper kunnen lenen. De mogelijkheid om autonoom belastingen te heffen en het financieel beleid bepalen immers de kredietwaardigheid van een land of regio.

Tevens bestaan er in Vlaanderen en Wallonië verschillende noden en preferenties. In de economie zegt men dan dat beide een andere nutsfunctie hebben. Zo laat fiscale autonomie toe een mate van uitgavenautonomie te verwezenlijken die beter de eigen collectieve nutsfuncties van de deelgebieden weerspiegelt.

De middelen van de deelgebieden zijn onafhankelijk van de macro-economische evolutie. Daardoor kunnen ze geen anticyclisch begrotingsbeleid voeren. Fiscale autonomie zou hun een autonome economische stabilisatierol kunnen toekennen. Nochtans wordt een stabilisatiebeleid minder effectief naargelang de economie kleiner en opener wordt en dus meer lekken vertoont. Dit tegenargument kunnen we echter als irrelevant beschouwen. Zowel België als Vlaanderen hebben een zeer open economie. Een stabilisatiebeleid in België is dus eveneens ineffectief.

Maar wat nog het meest in het voordeel van fiscale autonomie pleit, is onder te brengen onder de gemeenschappelijke noemer “verantwoordelijkheid”. Fiscale autonomie scherpt de zin voor verantwoordelijkheid voor de eigen uitgaven aan. Tevens werpt het een dam op tegen fiscale luiheid en het consumptiefederalisme. Onder fiscale luiheid verstaat men het zoveel mogeijk uit de centrale staatskas financieren van de eigen uitgaven zonder zelf een voldoende inspanning te leveren. Het risico voor een zogenaamde vrijbuiterstactiek komt vooral van de armere Franse Gemeenschap. De prijs die voor het Sint-Michielsakkoord werd betaald vormt een staaltje van een dergelijk consumptiefederalisme. Er werden bijkomende middelen voor de Gemeenschappen vrijgemaakt zonder dat daartegenover overgedragen bevoegdheden lees : uitgavenposten stonden.

De regel “wie beslist over de bestedingen moet ook aansprakelijk zijn voor de inkomsten” kan de kwaliteit van de bestedingen, het kostenbesef, de democratische controle en de politieke autonomie ten goede komen. De overheveling van uitgavenbevoegdheden moet dus gepaard gaan met een decentralisatie van de fiscaliteit. Dit parallellisme is één van de voorwaarden voor een doelmatige staatsordening. Meer bevoegdheden betekenen ook meer verantwoordelijkheden, vooral inzake financiering. Zoniet gaat elke decentralisering leiden tot verspillingen die de andere voordelen van het federaliseringsproces teniet doen. De theoretische welvaarteconomie leert immers dat de optimale efficiënte allocatie van publieke goederen behouden blijft indien de intensiteit van de preferenties en de voor financiering vereiste belastingen nauw bij elkaar aansluiten.

Geen inkomstenautonomie heeft voor gevolg dat de deelregeringen hun verantwoordelijkheid kunnen ontlopen door het inroepen van de ontoereikendheid van de hun toegekende middelen.

De langetermijnstabiliteitsvoorwaarde voor de economische en monetaire unie zou bevorderd worden door een grotere fiscale verantwoordelijkheid en begrotingsdiscipline van de deelgebieden. Zolang de Gemeenschappen en de Gewesten beperkt zijn in hun fiscale autonomie, zal de politieke druk te groot zijn om de federale staat, die wèl over fiscale bevoegdheden beschikt, te doen bijspringen.

Door de geregionaliseerde belastingen te verlagen, kan men investeringen aantrekken. Zo kan op termijn de eigen belastbare basis worden verruimd. Deze fiscale concurrentie hoeft niet noodzakelijk als een nadeel worden aanzien. Zij kan de belastingdruk doen dalen.

Om de concurrentie- en allocatieverstorende effecten tot een minimum te herleiden, zal toch een zekere coördinatie van de belastingen nodig zijn. Dit beperkt dan echter weer de ruimte voor fiscaal initiatief van de deelgebieden.

In het kader van de Europese Muntunie dringt een Europese fiscale harmonisering zich op. Binnen deze economische en monetaire unie zullen immers ook verschillende belastingstelsels bestaan. Elk deelnemend land zal immers nog steeds fiscale autonomie genieten. Dit probleem lijkt mij vrij analoog met dit van de Gemeenschappen en de Gewesten in België.

De coördinatie van het fiscaal beleid in België zou dan immers kunnen worden overgedragen naar het Europees niveau. De vrees dat een eventueel te grote differentiatie van bepaalde belastingen de marktintegratie zou aantasten, wordt dan in een Europese context geplaatst. Daarom mag dit zeker niet als een hinderpaal voor fiscale autonomie voor de Gemeenschappen en de Gewesten worden aanzien. De bewindslui kunnen dus gerust het begrip “fiscale autonomie” ruim gaan interpreteren.

De Gemeenschappen beschikken nog over geen enkele fiscale bevoegdheid. Om dit mogelijk te maken, dient men in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eerst de subnationaliteit in te voeren. Als de Franse Gemeenschap het kijk- en luistergeld wil verhogen, volgt daaruit dat dit onder het huidige financieringsstelsel ook het geval zal zijn voor de Vlaamse Gemeenschap. Meer middelen voor de noodlijdende Franse Gemeenschap betekenen dus nog altijd meer (en niet gevraagde) middelen voor de Vlaamse Gemeenschap. Of hoe het wafelijzer zich ook nog na het federaliseringsproces doorzet…

Dergelijke structurele problemen dienen nog te worden aangepakt. De staats(her)vorming vertoont nog heel wat gebreken. De zeer beperkte fiscale bevoegdheden voor de Gemeenschappen en de Gewesten is er één van.

Kristof Agache.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content