DE MINISTER ANTWOORDT
Geen paniek.
Minister van Financiën Didier Reynders omschrijft de analyse van Laurence Kotlikoff en Niall Ferguson als boeiend maar toch wat overtrokken. Vooral de aantijging dat het Verdrag van Maastricht en het Stabiliteitspact volstrekt onvoldoende garanties bieden tegen toekomstige budgettaire ontsporingen wil hij sterk nuanceren.
Didier Reynders: “De lidstaten van de Economische en Monetaire Unie leggen elk jaar een stabiliteitsprogramma voor. Daarin schetsen ze de evolutie van de openbare financiën op middellange termijn. Het budgettaire toezicht verscherpt voortdurend. Dat blijkt ook uit de recente aanbevelingen van de Europese Commissie over de kwaliteit van de publieke financiën. Het kan uiteraard altijd beter maar geen enkel systeem is waterdicht. Ik ben ervan overtuigd dat de huidige procedures en de toenemende statistische transparantie de risico’s op budgettaire ontsporingen sterk verminderen.”
TRENDS. Valt toch niet te vrezen dat de huidige maatregelen zullen tekortschieten om de demografische schok op het budget op te vangen?
DIDIER REYNDERS (MINISTER VAN FINANCIEN). Het is mijn bedoeling om de toezichtmechanismen nog verder te versterken. Er is op Europees niveau bijvoorbeeld al besloten in de stabiliteitsprogramma’s een sectie op te nemen die specifiek de impact van de vergrijzing op de openbare financiën bespreekt. Om een maximale doorzichtigheid te bereiken, moeten deze secties gebaseerd zijn op één methodologie en op uniforme macro-economische uitgangshypothesen. Ik verdedig ook de idee om deze programma’s voor te leggen aan de raad van gouverneurs van de Europese Centrale Bank. Artikel 113 van de geconsolideerde verdragen van de Europese Unie geeft immers de mogelijkheid aan de voorzitter van de Ecofin-raad om deze vergaderingen bij te wonen en er ook punten op de agenda te plaatsen.
Moeten we, ondanks de vrij gunstige resultaten voor België, toch niet concluderen uit de Kotlikoff-Ferguson-analyse dat een belastingsverlaging geen goede zaak voor ons land zou zijn?
Neen, met die conclusie ben ik het niet eens. Een hoge fiscale en parafiscale druk, zeker op arbeid, maakt het vergrijzingsprobleem nog erger omdat de activiteitsgraad, een van de meest centrale variabelen uit de hele discussie, erdoor naar beneden gaat. Er is in mijn analyse dus helemaal geen tegenspraak tussen vermindering van de belastingen enerzijds en vrijwaring van de pensioenen anderzijds, integendeel zelfs. Onderzoek van onder meer het Internationaal Monetair Fonds toont duidelijk aan dat een verlaagde fiscale druk, en dus een verlaging van zowel de loonwig als van de werkloosheidsvallen, leidt tot een scherpe daling van de schuldgraad. Dat is dus de beste manier om ons in te dekken tegen de gevolgen van de vergrijzing. Een actief arbeidsmarktbeleid en een orthodox budgettair beleid spelen daarbij ook een belangrijke rol.
Vindt u de conclusies die Kotlikoff en Ferguson trekken uit de ervaringen met de Oostenrijks-Hongaarse en Latijnse monetarie unies terecht?
Ik zou dergelijke historische vergelijkingen met de grootste omzichtigheid hanteren. De omstandigheden nu zijn totaal anders. We leven in een wereld waarin kapitalen zo goed als volledig vrij kunnen bewegen. De mogelijkheden voor een land om door een inflatieschok de reële waarde van de openbare schuld te verminderen zijn vrijwel onbestaande. Het minste vermoeden van monetarisatie van de overheidsschuld dreigt al tot een forse verhoging van de rentevoeten te leiden. Het verscherpte budgettaire toezicht binnen de Unie is eigenlijk niet meer dan een aanvulling van het toezicht vanuit de markten.
Onder de uitwegen die Kotlikoff en Ferguson naar voren schuiven, vallen verhoogde migratie en het optrekken van de pensioenleeftijd op.
Wat migratie betreft, wil ik vandaag alleen kwijt dat het om een bijzonder complexe en politiek uiterst gevoelige materie gaat. Wie kan bijvoorbeeld nu al zeggen wat binnen twintig of derig jaar de gevolgen zullen zijn van de nakende uitbreiding van de Europese Unie met de landen van Centraal-Europa?
Bij de pensioenleeftijd moeten we het onderscheid maken tussen de wettelijke en de effectieve pensioenleeftijd. De eerste bedraagt 65 jaar (voor mannen), terwijl de tweede in ons land gemiddeld niet eens 60 jaar is. Als de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd zou worden opgetrokken, hoeven we de wettelijke pensioenleeftijd niet eens te verhogen. Door de inzetbaarheid van de vijftigplussers in de arbeidsmarkt op te schroeven, zou de algemene situatie er al veel rooskeuriger uit zien. Bovendien, en dat vind ik fundamenteel, zou de leeftijd van uittreding in eerste instantie een persoonlijke keuze moeten zijn, waarbij de pensioenrechten in functie van de bijdrageperiode worden berekend.
Laurence Kotlikoff veegt minister van Begroting Johan Vande Lanotte duchtig de mantel uit. Kan u zich vinden in de kritiek van de Amerikaanse econoom?
Ik ben het eens met de fundamentele stelling van Vande Lanotte dat we de nodige budgettaire overschotten moeten opbouwen tegen 2010 om de kosten van de vergrijzing op te vangen. Op die manier is een versnelde schuldafbouw mogelijk. Ik ben er daarentegen niet van overtuigd dat deze surplussen in een speciaal fonds moeten worden ondergebracht en beheerd. Voorts heeft Kotlikoff uiteraard gelijk dat op langere termijn een belegging in aandelen veel beter rendeert dan een belegging in staatsobligaties. Hier rijst evenwel een belangrijk dilemma: alleen beleggingen in overheidsobligaties laten consolidering en dus een gelijktijdige daling van de schuldvraag volgens de Maastricht-definitie toe.
Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier