De CCC van de creatieve economie
De auteur is hoogleraar strategisch management aan de Rijksuniversiteit Groningen en lector bij het Amsterdam Fashion Institute.
Op 19 september startte de groots aangekondigde werkgelegenheidsconferentie. Die was op 29 augustus voorafgegaan door een forum van Agoria, de hightech opvolger van het vroegere Fabrimetal.
Ik heb daar enige verslagen over gelezen en ik zag ook heel even mijn Leuvense collega Leo Sleuwaegen op de televisie beweren dat investeren in technologie tot heel veel banen leidt. Misschien was zijn betoog meer genuanceerd, maar ook in een recent dubbelinterview in Trends (4 september 2003), samen met de nieuwe Vlaamse minister van Economie Patricia Ceysens (VLD), zegt hij dat we moeten mikken op het naar hier halen van de grootschalige kennisindustrie.
‘Big Brother’ is innoverend. De studie van Sleuwaegen waar in dat verband naar werd verwezen, ken ik niet. Maar mij komen wel geregeld de studies onder ogen van het IWT Observatorium, het onderdeel van het Vlaamse ‘technologiesubsidieloket’ IWT dat geregeld onderzoeken uitzet bij innovatiespecialisten in binnen- en (een beetje) buitenland. Altijd heel genuanceerde verhalen, waarbij Vlaanderen er meestal redelijk uitkomt, een beetje meer hier en een beetje minder daar – u kent dat -, maar zonder dat daarbij dramatische successen of achterstanden worden geconstateerd. Wel gaan die studies wat te veel alleen over technologie en industrie, terwijl de moderne kenniseconomie toch ook een diensten- en zelfs in toenemende mate beleveniseconomie is.
Terug naar Sleuwaegen. Wat ik – en dus ook de pers – van zijn verhaal begrijp(t), daar zou ik niet voor durven tekenen. Hoe stelt hij zich dat voor: die grootschalige kennisindustrie die hierheen moet worden gehaald? En hoezo technologieontwikkeling die leidt tot veel werkgelegenheid?
Dat laatste mag misschien wel waar zijn, maar daar moet wel bij worden verteld dat die werkgelegenheidsgroei slechts op de langere termijn en maar voor een fractie plaatsvindt in het land dat erin investeert. Bovendien zijn de techniekgedreven sectoren bijzonder conjunctuurgevoelig. In de Verenigde Staten is de direct met techniek verbonden werkgelegenheid de voorbije jaren gedaald. In twintig jaar was de werkloosheid in Silicon Valley niet zo hoog.
De landen die hebben gemikt op het aantrekken van buitenlandse technologiebedrijven, hebben niet zelden heel veel geld verspild aan subsidiehoppers. In het Nederlandse Twente, dat zich al jaren als ICT-regio probeert te profileren, heb ik in korte tijd Ericsson (dat er al heel lang zat), Lucent en Texas Instruments zien vertrekken. Ook het aanvankelijk succesvolle Schotse Silicon Glen is intussen weer helemaal leeggelopen. Ik vrees dan ook dat Sleuwagens benadering niet overdreven vernieuwend en veelbelovend is.
Het spiegelbeeld van die eenzijdige visie op de kenniseconomie is dat onze technofielen voortdurend de met content, dienstverlening en de beleveniseconomie verbonden vormen van innovatie onderschatten, zoniet geringschatten. Zo beginnen ze meestal te schuimbekken als je zegt dat Big Brother een voorbeeld is van succesvolle Nederlandse innovatie.
Daarmee bewijzen ze dat ze niet veel begrijpen van de moderne kenniseconomie, waarbij het gaat om de succesvolle combinatie van nieuwe techniek- en marktmogelijkheden. De kenniseconomie is kennisintensief, maar niet alleen op het punt van de techniek. Bedrijven moeten bijvoorbeeld ook werken aan vormgeving en aan de kwaliteit van hun dienstverlening. Hoe moderner de economie wordt, hoe minder je haar prestaties dan ook kunt afmeten aan traditionele O&O-cijfers!
Het olympisch idee van Somers. Het goede nieuws is bovendien dat de dienstencomponent van innovatie relatief snel tot veel werkgelegenheid leidt, waarbij je niet alleen de meest hooggeschoolde techneuten nodig hebt. Daar komt nog bij dat diensten gebonden zijn aan de plaats waar ze worden geconsumeerd en daardoor minder footloose zijn dan puur technische investeringen.
Als onze beleidsmakers niet zo door techniek geobsedeerd waren geweest, hadden ze misschien meer moeite gedaan om Eurodisney naar hier te krijgen in plaats van Parijs. Al eens bedacht hoeveel additionele werkgelegenheid – en ook voor relatief laaggeschoolden bij wie de werkloosheid het hoogst is – hiermee zou zijn gecreëerd zijn, en niet alleen in dat park? In dat opzicht is dat olympisch idee van minister-president Bart Somers (VLD) niet zo gek, al zou ik zelf eerder opteren voor iets meer blijvends.
In ieder geval zijn de eerste geluiden van de nieuwe Vlaamse minister van Economie heel bemoedigend. Zo kondigde Ceysens al een stimuleringsplan aan ten aanzien van design en spreekt ze in het Trends-dubbelinterview bijna Amerikaans zelfbewust over de drie C’s van het ‘concept-Ceysens’. Daarbij zet ze naast competitiviteit en connectiviteit (zeg maar netwerken) creativiteit op de eerste plaats.
Ik ben benieuwd wat de net vrijgelaten Pierre Carette van de vroegere stadsterreurgroep CCC van deze kapitalistische toe-eigening van zijn geliefde acroniem vindt!
In een ander interview verwijst Ceysens naar Richard Florida‘s stimulerende The Rise of the Creative Class. Je komt het te weinig tegen, terwijl het toch de essentie zou moeten zijn: beleidsmakers die op een frisse manier over innovatie praten. De creatieve culturele en beleveniseconomie groeit, voor een groot stuk tegen de verdrukking in van de negatieve toonzetting van technofielen en cultuurpessimisten. Maar misschien is dat maar goed, want gepamper werkt niet zelden averechts.Dany Jacobs
Dany Jacobs
Competitiviteit, connectiviteit, creativiteit: ik ben benieuwd wat Pierre Carette van de vroegere stadsterreurgroep CCC van Ceysens’ kapitalistische toe-eigening van zijn geliefde acroniem vindt!
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier