Verkopende ondernemers hebben straks vier certificaten nodig

Wie zijn zaak verkoopt, moet straks over vier certificaten beschikken om de fiscus, de RSZ en de sociale verzekeringskas op afstand te houden.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Verscheidene jaren geleden besloot de wetgever om zich te wapenen tegen lieden die zich moedwillig onvermogend maken door hun zaak in duistere omstandigheden te verkopen. Op het gebied van de inkomstenbelastingen werkte de overheid een regeling uit die de overdracht van een handelszaak of van een vrij beroep pas na verloop van tijd tegenstelbaar maakt aan de belastingontvanger. Namelijk vanaf het einde van de maand die volgt op de maand waarin de belastingontvanger op de voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de overdracht. Voordat deze termijn verstrijkt, kan de belastingontvanger dan de nodige maatregelen treffen om de inning van eventuele openstaande belastingschulden te vrijwaren.

De overnemer is bovendien hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de openstaande belastingschulden van de overdrager. Maar die aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat hij voor het verstrijken van de voormelde termijn aan de overdrager heeft betaald.

Sluitstuk van de regeling is dat je aan deze niet-tegenstelbaarheid en aan de hoofdelijke aansprakelijkheid kan ontsnappen door aan de belastingontvanger een certificaat te vragen waaruit blijkt dat de overdrager geen belastingschulden (meer) heeft. Dat certificaat moet bij de akte van overdracht worden gevoegd.

De regeling geldt voor alle gevallen waarin een handelszaak en dergelijke wordt overgedragen. Met dien verstande dat de wetgever wel in een aantal uitzonderingen heeft voorzien, bijvoorbeeld wanneer de overdracht past in een fusie van vennootschappen die gebeurt volgens het boekje (lees: volgens de regels van het wetboek van vennootschappen).

Belangrijk om te weten is dat deze regeling sinds 19 september niet alleen op het gebied van de inkomstenbelastingen geldt. Sinds die datum is ze ook van toepassing op het gebied van de BTW. En vanaf 1 januari 2006 zal ze ook gelden op het gebied van de sociale bijdragen van de zelfstandigen. En vanaf een nog nader te bepalen datum ook op het gebied van de RSZ.

Wie op veilig wil spelen, moet voort-aan dus niet alleen voor de inkomstenbelastingen over een certificaat beschikken, maar ook voor de BTW, en straks ook voor de sociale bijdragen van zelfstandigen en werknemers.

Probleem. Op zich kan niemand ten gronde tegen deze regeling zijn. Een belastingplichtige die zich moedwillig onvermogend maakt door zijn handelszaak voor de neus van de fiscus te verkopen en met het geld te verdwijnen, hoeft niet gespaard te worden. Het probleem met zulke regelingen is wel dat de goeden het altijd weer met de kwaden moeten bekopen. Ook wie zijn zaak volledig te goeder trouw van de hand doet, wordt geviseerd. Of de overnemer al dan niet te goeder trouw handelt, heeft ook niet het minste belang.

Opvallend is bovendien dat de wetgever de regeling nog wat heeft aangescherpt. Tot voor kort kon de belastingontvanger het certificaat voor de inkomstenbelastingen slechts weigeren als de overdrager nog belastingschulden had die zeker en vaststaand zijn. Sinds 19 september hoeft de belastingschuld niet meer zeker en vaststaand te zijn. De ontvanger kan het certificaat nu weigeren wanneer de overdrager nog belastingschulden heeft, ongeacht of die betwist zijn. Een handelaar die zijn zaak volledig te goeder trouw overdraagt en bijvoorbeeld nog een principiële betwisting heeft lopen over de aftrek van enkele beroepskosten, kan – als hij de betwiste belasting nog niet heeft betaald – dus ook geen certificaat meer krijgen. Wil hij het certificaat toch krijgen, dan zit er niets anders op dan de betwiste belasting eerst te betalen (wat niet noodzakelijk nadelig is: hij krijgt, als hij uiteindelijk zijn gelijk haalt, de betaalde belasting terug samen met 7 % moratoriuminteresten, wat aanzienlijk beter is dan het rendement dat je tegenwoordig op een gewone belegging krijgt).

Samenloop. Overigens dreigt het erg druk te worden. Een koper die geen certificaat kan voorleggen, riskeert – zodra ook de sociale regelingen in werking getreden zijn – vier instanties aan zijn deur te krijgen: de ontvanger van de directe belastingen, de ontvanger van de BTW, de sociale verzekeringskas van zelfstandigen en de RSZ. Alle vier zullen ze de koper willen aanspreken om de openstaande belasting- en sociale schulden van de overdrager te betalen. Zoals gezegd, is die hoofdelijke aansprakelijkheid beperkt tot het bedrag dat de overnemer al heeft betaald in de periode dat de overdracht niet tegenstelbaar was aan de fiscus en aan de socialezekerheids- instanties. De vraag is dan aan wie de hoofdelijk aansprakelijke overnemer zal moeten betalen. Aan de ontvanger van directe belastingen? Of aan die van de BTW? Of aan de RSZ? Of aan de sociale verzekeringskas? Aan degene die het rapste is? Of aan elk van hen een proportioneel gedeelte? Of aan de vier instanties telkens de volle pot? De wetgever lijkt die laatste hypothese merkwaardig genoeg niet per definitie uit te sluiten. Waarschijnlijk heeft hij deze vraag gewoon over het hoofd gezien. Dat de overnemer vier keer extra zou moeten betalen, kan echt niet de bedoeling zijn. Trop is te veel, dat wist zelfs Paul Vanden Boeynants zaliger al.

Jan Van Dyck

De wetgever is vergeten te regelen hoe de samenloop van aanspraken opgelost moet worden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content