De balans: vals alibi voor begrotingsdiscipline
De Belgische linkerzijde reageert geërgerd omdat het Europese Parlement de nieuwe begrotingsregels heeft goedgekeurd. Lidstaten moeten saneren richting 3 procent van het bbp. Volgens de socialisten zijn die regels te streng en is dat een probleem voor toekomstige investeringen, zoals in de klimaattransitie. Alleen hebben de critici de neiging courante uitgaven te verpakken als investeringen.
Het Europese Parlement keurde deze week nieuwe regels goed voor de begrotingen van lidstaten. Nu de schok van de corona- en de energiecrisis verwerkt is, wordt teruggegrepen naar de cijfers die gehanteerd worden om EU-landen een toegangsticket te geven tot de eurozone. Concreet mag het begrotingstekort niet hoger liggen dan 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp) en mag de staatsschuld de grens van 60 procent van het bbp niet overschrijden. Wel krijgen de lidstaten volgens de nieuwe begrotingsregels vier tot zeven jaar tijd om tot een begrotingstekort van 3 procent te komen. België boekte vorig jaar een tekort van 26 miljard euro of 4,4 procent van het bbp. De schuldgraad bedraagt 105,2 procent van het bbp, een stuk boven 60 procent. Om de overheidsfinanciën opnieuw op het spoor te krijgen moet België jaarlijks een inspanning van 3,4 miljard euro doen.
Uitgaven beheersen belangrijker dan deficit
In volle verkiezingscampagne hebben de partijen van de linkerzijde al laten weten dat ze de nieuwe begrotingsregels maar niets vinden. Vooruit en PS schreeuwen moord en brand. Dat is een wat vreemde en zelfs hypocriete reactie, aangezien slechts 14 van de 141 socialistische en sociaaldemocratische leden van het Europese Parlement zich tegen de tekst hebben verzet. De begrotingsregels zijn het resultaat van een compromis tussen de drie dragende partijen in het Europese Parlement op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Naast de socialisten zijn dat de christendemocraten van de EVP en de liberalen van Renew.
Als we naar de inhoudelijke argumenten kijken, dan blijkt dat de Belgische socialistische partijen het cijfer van 3 procent begrotingstekort arbitrair vinden. Dat verdient nochtans nuance. De tekst houdt rekening met de specifieke economische situatie van elk land, en dat verklaart waarom in sommige gevallen zeven jaar zal worden gegeven om de publieke financiën te saneren. Volgens de nieuwe regels zal eerder gekeken worden naar de evolutie van de uitgaven dan naar het tekort op zich. Dat laatste kan immers sterker fluctueren afhankelijk van de economische groei.
De beheersing van de uitgaven is voor de partijen die deel uitmaken van de Vivaldi-regering natuurlijk een gevoelig thema. De rapporten van de Nationale Bank, de OESO, het IMF en de Europese Commissie zijn unaniem: de precaire Belgische begrotingscijfers zijn het gevolg van de recente ontsporing aan de uitgavenkant. Die kunnen niet langer toegeschreven worden aan de steunmaatregelen in het kader van de corona- en de energiecrisis. Het zijn de sociale uitgaven die te sterk gestegen zijn. Door de vergrijzingskosten uiteraard, maar ook en vooral omdat de uitkeringen allerhande (leeflonen, werkloosheidsuitkeringen, enzovoort) een steeds grotere hap uit het budget nemen. Aan de volgende regering dus om daar te besparen.
Gros uitgaven krijgen het ticket ‘investering’
Een ander argument van de critici is dat de budgettaire regels zo streng zijn dat de overheden niet meer in staat zullen zijn geld vrij te maken voor belangrijke publieke investeringsprojecten als infrastructuur, digitalisering en vooral de klimaattransitie. Die boodschap herhaalt staatssecretaris voor Relance Thomas Dermine (PS) constant. Dat is vreemd, want in de begrotingsregels wordt expliciet vermeld dat er ruimte moet zijn voor overheidsinvesteringen.
De kritiek van Dermine klinkt logisch, maar eigenlijk is dat in België een vals alibi om niet te moeten saneren of de nodige begrotingsdiscipline aan de dag te leggen. PS verstaat de kunst om lopende overheidsuitgaven te verpakken als investeringen. Voka-hoofdeconoom Bart Van Craeynest schrijft het in zijn boek België kan beter: “De jongste jaren lijken politici van alle overheidsuitgaven investeringen te willen maken: investeren in pensioenen, investeren in verplegers, investeren in politie, investeren in ‘de mensen’… Dat is onzin. Het onderscheid tussen lopende uitgaven en productieve investeringen blijft uiteraard relevant, en lopende uitgaven camoufleren als investeringen is geen verstandig beleid. Dat zou zich wreken op langere termijn, wanneer duidelijk zou worden dat die ‘valse investeringen’ amper impact hebben op het structurele groeipotentieel en dus ook amper terugverdieneffecten opleveren.”
Verschuiving weg van lopende uitgaven
Economen wijzen erop dat de Belgische overheidsinvesteringen 2,3 procent van het bbp per jaar bedragen, terwijl dit land eigenlijk in de richting van 4 procent van het bbp zou moeten werken. Dat betekent dat we jaarlijks zo’n 7,5 miljard euro extra zouden moeten investeren. Die 4 procent was een doelstelling van de uittredende regering, maar niemand wist te vertellen hoe die te realiseren en te financieren. Voor Bart Van Craeynest is het zeer eenvoudig: er is binnen het bestaande budget nood aan een shift weg van lopende uitgaven richting investeringsuitgaven.
Het gaat wel om een gedeelde verantwoordelijkheid. De regionale en lokale overheden zullen voor het gros van de overheidsinvesteringen moeten zorgen, want onderzoek, verkeer en onderwijs zijn bevoegdheden van de deelstaten.
Lees ook:
De balans van de week door Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier