ARBEIDERS blijven nog een tijdje ARBEIDERS

Het archaïsche onderscheid tussen het arbeiders- en bediendestatuut belemmert de goede werking van de arbeidsmarkt. Maar werknemers- noch werkgeversorganisaties staan te springen om daar snel iets aan te doen. Nochtans is de dichotomie volgens arbeidsmarktexperts op termijn enkel leefbaar als andere vormen van flexibilisering worden ingevoerd.

Het was zo’n goed getimede mediazet waarvan enkel professor emeritus arbeidsrecht Roger Blanpain het geheim lijkt te kennen. Door zijn toedoen haalde een arrest van het Antwerpse arbeidshof van 4 juni in volle komkommertijd de voorpagina’s van de kranten. Het hof oordeelde dat een Alcatelwerknemer tijdens een bepaalde pe-riode een technische functie had uitge-oefend die essentieel een intellectueel karakter heeft. Gevolg: de werknemer moest eigenlijk een bediende zijn en kan niet langer als arbeider worden gekwalificeerd.

Tegenstanders van het onderscheid tussen het arbeiders- en bediendestatuut krijgen hiermee het bewijs in handen dat de opsplitsing die uitgaat van het verschil tussen handenarbeid en denkwerk gedateerd is. Dankzij het arrest zouden massa’s arbeiders kunnen eisen om tot bediende geherkwalificeerd te worden. Dat heeft allerlei voordelen, onder andere voor het aanvullende pensioen en de opzegtermijn bij ontslag. De tegenstanders van het onderscheid wijzen er ook op dat een arbeider volgens het arrest niet eens hoofdzakelijk denkwerk moet verrichten om aanspraak te maken op het bediendestatuut. Denkwerk als structureel onderdeel van de job is al een voldoende voorwaarde.

Zullen arbeiders nu massaal naar de rechtbank stappen? “Die kans is klein”, zegt Koen Magerman, senior juridisch expert bij het sociaal secretariaat SD Worx en raadsheer in sociale zaken bij het arbeidshof in Antwerpen. “Het arrest dat voor zoveel heisa zorgt, is een klassieke uitspraak. Is hier sprake van een nieuwe wending? Eigenlijk niet. De rechter doet hier wat de rechtspraak altijd doet als er een geschil is over het statuut van arbeider of bediende: de feiten onderzoeken om te oordelen of de functie meer of minder intellectuele inzet vraagt. Er komt wellicht geen lawine aan aanpassingen naar aanleiding van deze uitspraak. Anders is het natuurlijk wanneer in de toekomst het ene arrest na het andere tot de conclusie komt dat een herkwalificatie noodzakelijk is.”

“Er is een vergelijkbaar arrest van het arbeidshof van Luik dat het omgekeerde zegt en een bediende als arbeider herkwalificeert. Het Antwerpse arrest is een van de vele”, sluit Pieter Timmermans, directeur bij het VBO, zich hierbij aan.

Afbraakharmonisering

Door de heisa is wel een stokoud sociaal dossier opnieuw van onder het stof gehaald. Alle arbeidsmarktexperts zijn het erover eens: het onderscheid tussen intellectuele en manuele prestaties is een relict uit de 19de eeuw, en het kan niet dat België een van de laatste landen is waar het onderscheid tussen arbeiders en bedienden nog bestaat. Almaar meer arbeiders moeten ingewikkelde technische handelingen verrichten en veel administratieve bedienden hebben een job die veel weg heeft van klassiek routinewerk.

Het onderscheid tussen de twee statuten is ook arbitrair geworden. Een ploegbaas in de ververij van een textielbedrijf is een arbeider, maar een meestergast die bevelen moet opvolgen van een technisch directeur, heeft een bediendestatuut. Een kok is een arbeider, maar een chef-kok een bediende. Een verkoper wordt als arbeider beschouwd, maar een kassierster is dan weer een bediende (zie tabel Wie is arbeider en wie is bediende?).

Het onderscheid is niet alleen een juridisch kluwen, het is ook een stoorzender voor een goed draaiende economie. Terwijl iedereen de mond vol heeft over een flexibele arbeidsmarkt, zijn er amper arbeiders – niet eens 1 % – die de overstap maken naar een functie die van hen een bediende maakt. Er zijn in België 1,25 miljoen arbeiders en 1,55 miljoen bedienden, maar tussen die twee groepen is er amper sprake van arbeidsmobiliteit. Bovendien heeft arbeiderswerk bij veel mensen een negatief imago, waardoor ouders ervoor terugdeinzen hun kinderen naar het technisch onderwijs te sturen. Een van de oorzaken van het hoge aantal technische knelpuntberoepen, is het onderscheid tussen de twee statuten.

Maar de grootste kritiek heeft natuurlijk te maken met het grote verschil in ontslagbescherming. De opzegtermijnen voor Belgische be- dienden behoren tot de aantrekkelijkste in Europa, terwijl voor arbeiders net het omgekeerde geldt. Een arbeider met minder dan vijf jaar dienst, heeft een opzegtermijn van 35 dagen, voor een lagere bediende is dat drie maanden. Wil een arbeider aan zo’n opzegtermijn geraken, dan moet hij twintig jaar anciënniteit tellen.

De duurtijd is niet het enige verschilpunt. Voor een arbeider vangt de pe-riode aan op de maandag volgend op de week waarin de opzeggingstermijn werd betekend. Voor bedienden begint de opzeggingstermijn pas te lopen op de eerste dag van de volgende maand. Ook voor de uitbetaling van het loon en een aantal arbeidsvoorwaarden lopen de statuten uiteen. Arbeiders moeten twee keer per maand betaald worden met een tussentijd van maximaal 16 dagen. Bedienden moeten minstens om de maand worden betaald. De technische werkloosheid, waarbij een arbeidsovereenkomst kan worden geschorst wegens gebrek aan werk, slecht weer of technische stoornis, geldt dan weer enkel voor arbeiders. Voor arbeiders geldt nog altijd de carenzdag: de eerste dag afwezigheid wegens ziekte wordt niet uitbetaald.

Arbeidsmarktexperts hebben het over onverklaarbare verschillen, en in een moderne arbeidsmarkt is het niet meer dan logisch dat de statuten naar elkaar toe groeien. Vraag is natuurlijk in welke richting. Vakbonden zijn beducht voor ‘afbraakharmonisering’, wat inhoudt dat men de opzegregeling voor bedienden afstemt op die van de arbeiders. Dat is voor de werknemersorganisaties onaanvaardbaar, want het betekent een afbouw van het ontslagrecht. De werkgevers vrezen dan weer dat een harmonisering die de opzegtermijnen van arbeiders verlengt, extra kosten met zich brengt. En dat is net iets waar zeker de industriële sectoren nu niet op zitten te wachten.

Andere opzegtermijnen per sector?

Bedrijven die de twee statuten naar elkaar toe willen laten groeien, beschikken over een beperkte bewegingsruimte. De Belgische producent van oleochemische producten Oleon is een klassiek voorbeeld. Het bedrijf gaf de arbeiders een bediendestatuut, waardoor de kosten met meer dan 10 % stegen. Voor bedienden groeit het loon normaal langzaam via barema’s, terwijl arbeiders pakweg op hun 35ste aan hun loonplafond zitten. Bij Oleon evolueert het loon voor alle werknemers op dezelfde manier, al worden baremasprongen voor een aantal bedienden uitgesteld om de kosten niet te veel te doen oplopen. De lonen worden ook voor iedereen maandelijks uitbetaald. Door dat ene statuut verloopt de personeelsadministratie ook eenvoudiger en is een interne jobmobiliteit makkelijker.

Maar bedrijven moeten voorzichtig zijn als ze uurlonen omzetten in maandlonen, de opzegtermijnen gelijkschakelen en alle werknemers een aanvullend pensioen geven. Een bedrijf kan de statuten enkel opwaarts naar elkaar toe doen groeien. De minima die in de sectoren zijn afgesproken, moeten worden gerespecteerd. Erboven gaan kan, eronder niet. Arbeiders een maandloon uitbetalen is geen enkel probleem, maar dan moet het eindresultaat wel in overeenstemming zijn met het minimale uurloon in de sector. Idem voor de opzegtermijn. Een bedrijf heeft het volste recht om een arbeider dezelfde opzegtermijnen toe te kennen als een bediende. Het omgekeerde mag niet, want dan ga je in tegen de wet. Koen Magerman: “De opzegregeling staat vast, maar over de opzegtermijnen mag je niet voorafgaand aan een ontslag onderhandelen. Er zijn al cao’s die op dat punt nietig zijn verklaard. De marge blijft beperkt.”

Magerman heeft wel een origineel voorstel om de opzegtermijnen flexibel te maken: “Men zou kunnen bepalen dat bij sectorale onderhandelingen over de opzegperiode wordt onderhandeld, en dat die langer of korter kan zijn afhankelijk van de sector. Een sector die het beter doet, kan voor kortere termijnen opteren, een zwakkere zoals textiel voor langere omdat arbeiders het moeilijker zullen hebben om een nieuwe job te vinden. In een nieuwe regeling moet de regering een aantal zaken wettelijk vastleggen zoals het toelaten van vooraf onderhandelde opzegtermijnen. De sociale partners zorgen voor de concrete invulling.”

Soepele ontslagtermijnen zijn echter niet de enige weg naar een flexibelere arbeidsmarkt, waarschuwt de Leuvense econoom Luc Sels. Een betere ontslagbescherming mag en kan, als er andere flexibiliseringsinstrumenten tegenover staan. Een langere opzegperiode hoeft niet nefast te zijn indien de technische werkloosheid tot bedienden wordt uitgebreid, het aanwerven van uitzendkrachten wordt vergemakkelijkt, bedrijven meer met contracten van beperkte duur werken en een arbeidstijd per jaar wordt ingevoerd. In een artikel dat Sels een paar jaar geleden in het Kwartaalschrift voor Economie publiceerde, stelt hij het volgende: “Uit internationaal onderzoek blijkt dat bij een verlenging van de opzegtermijnen de tewerkstelling weliswaar stabieler wordt, maar dat dit gecompenseerd wordt door een grotere flexibiliteit in de arbeidstijden. Een discussie over de lengte van de opzegtermijnen moet bijgevolg gekoppeld worden aan een debat over arbeidsflexibiliteit.”

Al is Sels er zich van bewust dat een verlenging van de ontslagtermijnen voor arbeiders negatieve effecten kan hebben voor de tewerkstelling. “Toch moet men er zich voor hoeden dat een verlenging van de ontslagbescherming voor arbeiders de neerwaartse verdringing op de arbeidsmarkt niet extra stimuleert. Als de opzeg duurder wordt, kan dat zich keren tegen de lager geschoolde arbeiders. Grotere kosten van arbeid kunnen immers leiden tot meer selectiviteit in het selectieproces.”

Het idee om de tijdelijke werkloosheid uit te breiden tot de bedienden, wordt door de sociale partners niet afgeschoten, ook niet door de vakbonden op voorwaarde dat ze beperkt blijft tot sectoren die sterk conjunctuurgevoelig zijn. Economen wijzen erop dat technische werkloosheid zinvol is in dienstenbedrijven die niet op voorraad kunnen produceren, waardoor dalperiodes een verstorend effect hebben.

Naar een loonwerkersstatuut?

Vraag is natuurlijk of er snel werk zal worden gemaakt van die aanpassingen. Open Vld, sp.a en Lijst Dedecker pleitten recentelijk voor de invoering van een eenheidsstatuut, of vroegen om toch op zijn minst in die richting te werken. Maar de echte sleutel ligt in de handen van de sociale partners. Tijdens de interprofessionele onderhandelingen van 2001-2002 kwamen zij tot een akkoord om tegen eind 2001 een rapport uit te brengen over het eenheidsstatuut in de Nationale Arbeidsraad. Vijf jaar later zou het eenheidsstatuut een feit kunnen zijn. Anno 2008 is daar in de verste verte geen sprake van. Nochtans hadden de vakbonden en de werkgevers ook tijdens het vorige overleg duidelijk gemaakt dat ze een nieuwe schwung wilden geven aan het dossier. Komt het op tafel van het interprofessioneel overleg dat weldra in gang schiet? “Wij willen het dossier aankaarten, maar we mogen de boot van het interprofessioneel overleg niet overladen”, zegt ABVV-voorzitter Rudy De Leeuw. Aangezien de komende maanden vooral aandacht wordt besteed aan de loonkostenevolutie, is de kans klein dat hier een doorbraak kan worden geforceerd.

Bovendien dreigt een eenheidsstatuut de vakbondsstructuren danig overhoop te halen. Het ACV en het ABVV zijn op sectorbasis uitgebouwd, maar tellen ook aparte bediendebonden en typische arbeiderscentales. Het ACLVB maakt geen onderscheid tussen arbeiders en bedienden. De eenmaking van een statuut zou ook grote gevolgen hebben voor de paritaire comités: er zou dan maar één paritair comité per sector meer bestaan.

“Het dossier arbeiders-bedienden mag dan wel opnieuw een item zijn, een oplossing lijkt uitgesloten omdat die de organisatiestructuren van werkgevers en vakbonden overhoop dreigt te gooien”, zegt Magerman. Via de fondsen van bestaanszekerheid, die onder andere de eindejaarspremies en het vakantiegeld van arbeiders uitbetalen, circuleren gigantische kapitalen. En de vakbondscentrales zorgen voor werkgelegenheid. Die structuren zullen niet zomaar wijzigen.

In België is het vaak zo dat als er geen oplossing komt voor een belangrijk sociaal dossier, een Europese veroordeling tot enige spoed kan aanzetten. “Die kans is in deze zeer klein”, gaat de jurist van SD Worx voort. “Het antidiscriminatieaspect inroepen omdat je als arbeider minder bescherming geniet dan een bediende, is hier niet mogelijk. Het onderscheid wordt niet bestraft door de antidiscriminatiewetgeving, wat wel het geval is voor het leeftijdscriterium.” Magerman ziet het ook niet snel gebeuren dat werknemers die massaal naar de arbeidsrechtbank stappen, de steun krijgen van de vakbond.

ABVV-voorzitter Rudy De Leeuw ontkent dat de vakbonden op de rem staan omdat de structuren die het sociaal overleg schragen, onder druk kunnen komen. “Het klopt niet dat arbeiderscentrales bang zijn dat hun leden geherkwalificeerd worden tot bedienden”, legt De Leeuw uit. “Als bedrijven van arbeiders bedienden maken terwijl de functies dezelfde blijven, dan is er geen reden waarom de werknemers van vakbondscentrale zouden veranderen. Veel critici zijn niet op de hoogte van de situatie. Daarom was ik ook blij met de stelling van Jan Denys van Randstad in een vrije tribune in De Morgen: je kunt niet van vandaag op morgen een eenheidsstatuut uitdokteren.”

Dat het dossier niet in een handomdraai kan worden opgelost, daarover bestaat bij de sociale partners eensgezindheid. Ook het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) pleit voor een aanpak op lange termijn. Pieter Timmermans: “We zouden moeten komen tot wat ik een loonwerkersstatuut noem voor de intreders op de arbeidsmarkt. Een nieuw statuut dat de opdeling arbeiders-bedienden overstijgt. Na een aantal jaren zijn er dan meer werknemers met een loonwerkersstatuut dan met het klassieke arbeiders- of bediendestatuut. Dat wordt een kantelmoment om dat dossier af te sluiten. We moeten er wel voor zorgen dat we ons met dat nieuwe statuut niet uit de markt prijzen.” (T)

Door Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content