De balans: NAVO-top wordt een pijnlijke zaak voor België
Op 11 en 12 juli vindt in de Litouwse hoofdstad Vilnius een NAVO-top plaats. Op de agenda staat een versterking van de oostflank van Europa als antwoord op de Russische dreiging. Ook zullen de lidstaten zich buigen over hun engagement om de defensie-uitgaven op te trekken naar 2 procent van het bbp. Probleem voor België: het is nog vele miljarden euro’s van dat doel verwijderd.
In 2019 zei de Franse president Emmanuel Macron dat het NAVO-bondgenootschap “klinisch dood” was. Onze zuiderburen zijn natuurlijk nooit een grote minnaar geweest van een militaire alliantie waar de Amerikanen eerste viool spelen, maar de uitspraak deed vragen rijzen over de relevantie van de NAVO.
Vier jaar later ziet de situatie er helemaal anders uit. Door de Russische inval in Oekraïne en het aanhoudende spierballengerol van Moskou beleeft het Noord-Atlantische bondgenootschap een tweede jeugd. De NAVO-top die op11 en 12 juli in de Litouwse hoofdstad Vilnius plaatsvindt, wordt daarom nu al als historisch bestempeld.
Zeven goede leerlingen
Op de agenda staat een militaire versterking van de oostflank van het bondgenootschap. Er zullen “geallieerde regionale plannen” worden goedgekeurd voor de verdediging van het grondgebied. Vooral de Baltische staten en Polen, historisch wantrouwig tegenover de grote Russische buur, zijn vragende partij. Bedoeling is dat meer dan 300.000 militairen in “een verhoogde staat van voorbereiding zullen worden geplaatst”. Ze zullen beschikken over voldoende maritieme en luchtmacht-capaciteit. Dat is niet alleen een reactie op de oorlog in Oekraïne. De Russen maken er ook een sport van om met onderzeeërs en gevechtsvliegtuigen de grenzen van het NAVO-bondgenootschap letterlijk af te tasten. Daar een stevige defensiemacht tegenover plaatsen is dan ook noodzakelijk en wenselijk.
De NAVO-landen hebben ook meer middelen dan vroeger om een vuist te maken. Het voorbije jaar zijn de defensie-uitgaven in de meeste lidstaten gestegen. Maar de meeste onder hen hebben de in 2014 vooropgestelde grens van 2 procent van het bbp aan defensie-uitgaven nog niet bereikt. In 2014 voldeden vier NAVO-landen aan die norm, ondertussen zijn dat er zeven: de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Polen, Griekenland en de drie Baltische staten.
Het staat in de sterren geschreven dat de landen die aan Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne grenzen én de VS de andere NAVO-bondgenoten ertoe zullen aanzetten om hun defensie-uitgaven verder op te trekken. Meer nog, een aantal landen zal op de vingers worden getikt. Spanje onder andere, dat met 1,09 procent van het bbp voor het leger ondermaats presteert. Maar ook en vooral België.
Rekenhof kritisch over defensie-uitgaven
Premier Alexander De Croo (Open Vld) schetste recent in de kamercommissies Defensie en Buitenlandse Zaken een tamelijk rooskleurig beeld. De defensie-investeringen stijgen volgens hem naar 1,54 procent van het bbp tegen 2030 en 2 procent tegen 2035. Maar blijkbaar is dat een zeer optimistische voorspelling. Theo Francken, defensiespecialist van de oppositiepartij N-VA, haalt een rapport van het Rekenhof aan dat zegt dat België onder de verwachtingen blijft.
Om aan die 2 procent te komen moeten de defensie-uitgaven met 4 miljard euro omhoog. Een tik op de Belgische vingers in Vilnius is dus onvermijdelijk.
“Volgens de berekeningen van de regering hadden we dit jaar 1,26 procent van het bbp moeten behalen”, stelt Francken. “Het Rekenhof wijst erop dat dit maar 1,20 procent was. Ten opzichte van 2022 kwam er dus maar 0,01 procentpunt bij, ondanks de Russische invasie van Oekraïne dat jaar. Elk land heeft gereageerd na die gebeurtenis. België niet. België heeft niets gedaan.”
Het probleem van België is dus niet zozeer dat de 2 procentdoelstelling niet wordt gehaald. Wel dat de stijging van het defensiebudget te traag gaat. Dat is des te pijnlijker voor een land dat het NAVO-hoofdkwartier huisvest. Om aan die 2 procent te komen moeten de defensie-uitgaven met 4 miljard euro omhoog. Een tik op de Belgische vingers in Vilnius is dus onvermijdelijk.
F-35 versus SCAF
Niet enkel de beperkte Belgische defensie-investeringen doen bij de bondgenoten vragen rijzen. Er is ook de recente keuze van minister van Defensie Ludivine Dedonder (PS) om ons land als waarnemer te laten toetreden tot het SCAF-project voor de bouw van een nieuw Europees gevechtsvliegtuig. Dat is een project van Frankrijk, Duitsland en Spanje. De eerste SCAFs zouden in 2040 op de markt komen.
Alleen: België mag tussen nu en 2040 de levering van 34 F-35 gevechtsvliegtuigen verwachten. In 2040 zijn die dus nog geen twintig jaar oud en niet eens op de helft van hun levensduur. Waarom dan in een ander project stappen? Bij Defensie vragen ze zich ook af of het voor een land als België met een relatief kleine luchtmacht veel zin heeft om met twee verschillende gevechtsvliegtuigen te vliegen.
De instap in het SCAF-project is blijkbaar een persoonlijke keuze van Dedonder, waarbij zij hoopt op economische return voor de Waalse luchtvaartindustrie. In de Parti Socialiste is te horen dat de economische return van de F-35 beperkt is, maar dat blijkt niet te kloppen. Die zijn wel degelijk hoger dan wordt voorgesteld, klinkt het bij defensie-experts. Het beeld van de F-35’s die weinig toegevoegde waarde leveren voor onze defensie zou een bewuste strategie zijn geweest om een draagvlak voor SCAF instap te creëren. Zo mogen Asco, Sabca en Sonaca horizontale staartstukken bouwen voor minimaal 400 F-35’s. Onze industrie haalt dus wel degelijk voordeel uit het F-35-contract.
De balans van de week door Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier