Ruimteschip

Langs een drukke provinciebaan in Lokeren staat een merkwaardig gebouw dat je er niet zou verwachten : een baanwinkel voor doe-het-zelf-artikelen die het banale overstijgt en eruitziet als een futuristisch ruimteschip. Een icoon van deze tijd die een spectaculaire weerslag heeft gehad op het aantal bezoekers én de omzet.

TEKST : HENK VAN NIEUWENHOVE / FOTO’S : BERNARD BOCCARA

De wereld is aan de durvers. Dat is zo in de economie, dat is zo in de architectuur. Wanneer twee ‘durvers’ uit twee sectoren elkaar ontmoeten, kan dat vonken geven. Helaas gebeurt dat in ons land heel weinig. En dat is des te merkwaardiger omdat wij Belgen toch met een baksteen in de maag geboren zijn en in de architectuurgeschiedenis vaak een voortrekkersrol gespeeld hebben, zelfs nog in deze eeuw. Na wereldoorlog II heeft ons land echter geen essentiële bijdrage meer geleverd in de mondiale wereld van de architectuur. Integendeel : het bestaande patrimonium werd brutaal geschonden en wat ervoor in de plaats kwam, getuigt in de meeste gevallen van een haast debiele banaliteit. Natuurlijk zijn er uitzonderingen en we hebben zelfs de indruk dat een zekere kentering werd ingeluid. Een kentering die misschien van binnenuit groeit, vanuit de buik van het gebouw, vanuit het design. Wanneer managers gaan ondervinden dat een architecturaal concept een (gunstige) invloed kan hebben op de economische resultaten, kan dat een flinke stap in de goede richting betekenen. Welke ondernemer kan daar ongevoelig voor zijn ? Diezelfde ondernemer dient echter gewaarschuwd : er loopt geen lineaire weg van architectuur naar economisch succes. Zo simpel is het niet.

Een voorbeeld.

Tien jaar geleden wilde het echtpaar Van de Velde-De Bruycker in Lokeren een nieuwe winkel bouwen omdat de bestaande inrichting te klein was geworden. Via-via kwamen zij terecht bij de Gentse architect Dirk Coopman, van wie ze vernomen hadden dat hij “iets origineels” (sic) kon ontwerpen. Want dat wilden ze per se : een ongewoon gebouw. Zo geschiedde. Coopman (41) kreeg carte blanche en toen hij klaar was met zijn ontwerp, nodigde hij de bouwheer uit. Hij had de maquette onder een doek verborgen en toen hij die wegtrok, sloeg de vonk snel over. Na tien minuten van verwondering was het : “Ja”. De plannen werden in 1990 verwezenlijkt. Wat volgt, is haast even hallucinant als het gebouw zelf. Het aantal bezoekers steeg in enkele maanden tijd met 300 %, de omzet werd omhoog gestuwd met dezelfde kracht die de diagonale pijlers van het gebouw uitstralen. “Het is ongelooflijk”, zegt de excentrieke zaakvoerder Bernard Van de Velde. “Zelfs na zeven jaren werkt het effect nog door. De architectuur is niet de enige factor, maar heeft toch in ruime mate meegespeeld. Bovendien moet ik nauwelijks reclame maken voor mijn zaak. De gevel is mijn beste publiciteit. De mensen willen dat zien. En wie binnenkomt, koopt… misschien. Ik besteed nauwelijks 2 à 3 % van mijn omzet aan reclame, terwijl mijn concurrenten vaak 7 à 8 % uitgeven. De concurrentie is moordend in onze sector en velen hebben het moeilijk. Maar ik blijf vooruitgaan.” In zoverre dat Van de Velde zijn architect de opdracht heeft gegeven om naast de deur een nieuw en even gedurfd multifuntioneel centrum voor baanwinkels te bouwen, 10.000 m² groot. Realisatie in 1999.

“Megastore Van de Velde kreeg in één klap een aanzienlijke naambekendheid door zijn uitgesproken hedendaagse architectuur”, zegt architect Coopman. “De omzetstijging was spectaculair, hoewel dit geen primair streefdoel was bij het ontwerpen. Die meerwaarde is een secundair effect van architectuur. Een architect die bij het ontwerpen vooral hieraan denkt, vertoeft in gedachten niet bij de intrinsieke taal van de architectuur. Architectuur is morfologie. En morfologie betekent de logica der vormen, een term die Goethe geïntroduceerd heeft. Voor een architect is deze morfologie het samenspel tussen vormen en concept. Pas als op dit vlak een evolutiesprong verwezenlijkt wordt, creëert de architect een meerwaarde, zal het gebouw een exponentiële nagalm bezitten. Dat effect kan eventueel inwerken op de cijfers. Dat kan een gevolg zijn, maar het mag geen doel zijn. Een architect die louter manager is, bouwt eerder infrastructuur dan architectuur.”

Het gebouw

langs de Zelebaan trekt onmiddellijk de aandacht. Het is helemaal opgetrokken in glas, aluminium en staal en de glazen voorgevel geeft een (uitnodigend) gevoel van transparantie. Door de schuine lijnen van de hellende trapkoker, een cocon van glas dat tegen de gevel opkruipt, ontstaat tegelijk een dynamiek, die nog geaccentueerd wordt door de diagonale zuilen in staal die boven het gebouw uitsteken als wilde golven waar het schip tegenaanbeukt. Hieronder bevindt zich de inkom. De zuilen hebben een dragende en decoratieve functie. De structuur wordt ornament. Boven het gebouw fladdert in de wind als het ware een luifel in aluminium, grillig van vorm, die tegelijk zonnewerend werkt. Het gebouw wordt bekroond met een koepel in glas en aluminium langswaar het natuurlijk licht binnenstroomt : de cockpit van waaruit dit imaginaire ruimteschip bestuurd wordt. In tegenstelling tot de gouden vlam van Philippe Starck is ook dit ornament een onderdeel van de architectuur. Wanneer men voor de inkom staat, lijkt het bouwwerk eerder op het voorsteven van een drakkar, een stoer vikingschip dat de oceanen wil veroveren. Van aan de straatkant een viervaksbaan waar auto’s overheen razen heeft het gebouw iets weg van een vliegtuig dat op het punt staat op te stijgen en de tarmak te verlaten. Het concept doet onvermijdelijk denken aan Panamarenko, de Antwerpse fantast die in gelijkaardige materialen duikboten, zeppelins, ballons en vliegtuigen ontwerpt die gedoemd zijn om niet voort te bewegen : het (geestelijk) immobilisme van de mobiele mens symboliserend. Maar als je in de winkel binnenkomt, en wandelt tussen rollen behangpapier en tapijt, verdwijnt de betovering.

“Dit gebouw is niet weg te denken uit zijn context”, zegt Coopman. “De context van de site wordt bepaald door industriezone, megastores, publiciteitspanelen en een stroom van auto’s. Deze context is er één van dynamiek, brutalisme en esthetische lelijkheid.” Noem het wansmaak. Het lelijkste land ter wereld zoals architect Renaat Braem België noemt in het kwadraat.

En toch past megastore Van de Velde merkwaardig binnen dit chaotische geheel. Misschien als een rebel die dat hele systeem in vraag stelt. Die de gangbare architectuur in vraag stelt. Het is contextueel omdat het acontextueel is. Zoals het Centre Pompidou dat de vorm van een olieraffinaderij naar de stad brengt, waar het op het eerste gezicht niet thuishoort, maar in zijn context toch thuishoort. Ann Van Sevenant heeft het project van Coopman opgenomen in haar boek Destructie, samen met een twaalftal gebouwen van wereldberoemde architecten : Frank O. Gehry, Liebeskind, Coop-Himmelblau, Tchumi… “Deconstructie is niet gelijk aan destructie”, zegt Coopman. “Het is de eigen discipline zo scherp analyseren, dat díe elementen blootgelegd worden waar de discipline veinst, liegt, verdrukt. Het is het in vraag stellen van de gangbare axioma’s, zowel in de filosofie, de literatuur, de beeldende kunsten, de architectuur. Elementen als symmetrie, zwaartekracht worden in dit gebouw onder meer in vraag gesteld.”

Dirk Coopman

is behalve architect ook ontwerper van theoretische modellen. Zo heeft hij baanbrekend denkwerk verricht over urbanisme of het gebrek daaraan in ons land en zoekt hij naar nieuwe modellen van ‘samen leven’. Eén van die modellen is Intercity, waarbij hij tussen de steden op vierklaverbladen aan de autostrades die megastores en kmo’s wil onderbrengen die hun plaats niet hebben in onze uitdeinende steden. Het benutten van een ‘tussenruimte’, als kruispunten van mobiliteit, met de bedoeling het uit zijn voegen gebarsten stedelijk landschap weer aan te zuiveren. Coopman geeft les aan het Hoger architectuurinstituut Sint-Lucas Brussel, en is gastdocent aan diverse universiteiten in Zweden ( Lund), Italië ( Urbino) en Frankrijk ( Rennes). Hij predikt tegen de “vervelende neutraliteit en gespeelde deftigheid” waarvan onze architectuur helaas al te vaak getuigt.

“Goede architectuur is uniek en daarom ook niet-reproduceerbaar”, stelt hij. “Namaak of epigonenwerk kan nooit de werkingskracht van het originele voorbeeld evenaren en valt door de mand. Het is alsof het vuur van de eerste gedachte noem het de ingeving, de vonk, de hand Gods ? (sic) de voorwaarde zelf is om die gemaximaliseerde meerwaarde in een gebouw te realiseren. Functionaliteit, structuur en economie van een gebouw zijn afkomstig van een lagere intelligentie. Een gebouw moet deze kenmerken bezitten, maar moet méér zijn om architectuur te worden. De toevoeging aan een gebouw of stedebouwkundige site om een nieuw architecturaal concept te creëren is van een hogere en zeldzamere categorie. Ik schat dat een dertigtal architecten in Vlaanderen daarmee bezig zijn. En dat zijn niet noodzakelijk diegenen die de grote opdrachten binnenrijven. Deze zijn vaak uitsluitend gespecialiseerd in lobbying, in het wegkapen van contracten, zonder zich te bekommeren om de meerwaarde die architectuur te bieden heeft.”

“Elk gebouw dat een plaats heeft in de architectuurgeschiedenis was, op het moment dat het gebouwd werd, revolutionair nieuw. Het zijn deze gebouwen die in hun tijd vaak choqueren, die een referentie worden voor de rest van de gebouwde werkelijkheid. U moet zich de opkomst van de gothiek voorstellen : een volstrekt nieuwe vormgeving die breekt met het verleden en tot stand komt in steden van een paar tienduizend inwoners. Denk aan de opkomst van de Jugendstil, van het modernisme…” Men spreekt inderdaad van een stijlbreuk, van een stijlrevolutie eerder dan van een stijlevolutie. Maar is hier niet vooral een rol weggelegd voor de overheden om hun grote projecten toe te vertrouwen aan ‘revolutionaire’ architecten. Niet noodzakelijk, zegt Coopman, en verwijst naar privé-initiatieven als Fondation Cartier van Jean Nouvel in Parijs, Lloyd’s Bank van Richard Rodgers in Londen en de Hongkong China Bank van Norman Foster.

“Eén gebouw heeft het vermogen een stad te veranderen. Toen Eiffel zijn toren realiseerde, stelde hij een revolutionaire daad tegenover de ingenieursdiscipline van zijn tijd. Het monument werd verguisd. Maar door zijn oorspronkelijkheid heeft het ontelbare toeristen naar Parijs gelokt. De economische return is onschatbaar. De fascinatie blijft. Idem voor het Centre Pompidou, destijds ontworpen om 7000 bezoekers op piekdagen te ontvangen. In 25 jaar zijn er gemiddeld 23.750 bezoekers per dag geweest. Vaak zijn er betere tentoonstellingen in Parijs te zien, maar kiest men toch voor Pompidou. De reden hiervoor is zondermeer de aantrekkingskracht van zijn architectuur. Verleiding door architectuur. Zeg nu zelf : als een bedrijf naambekendheid wil verwerven, de taal der verleiding wil spreken, waar is men dan meer mee gebaat ? Met een banaal of kitscherig hedendaags gebouw of met een architecturaal en kwalitatief hoogstaand hedendaags gebouw ?” De vraag stellen, is ze beantwoorden.

Wanneer men voor de inkom staat, lijkt het bouwwerk op het voorsteven van een drakkar, een stoer vikingschip dat de oceanen wil veroveren. De schuine lijnen accentueren de dynamiek.

Het gebouw wordt bekroond met een koepel in glas en aluminium langswaar het natuurlijk licht binnenstroomt : de cockpit van waaruit dit imaginaire ruimteschip bestuurd wordt.

De hellende trapkoker is een cocon van glas die tegen de gevel opkruipt. Uitnodigende transparantie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content