MOSLIMS IN BELGIE. DE SCHADUW VAN DE PROFEET. Godsdienstvrijheid en fundamentalisme
Tijdens de jaren vijftig amper veertig jaar geleden waren er bijna geen moslims in België. Vandaag schat men hun aantal op 250 à 300.000, meer dan 2 % van de bevolking. Op sommige plaatsen ziet men er geen, op andere bestaat er een hoge koncentratie. Zo maken ze meer dan 10 % uit van de Brusselse bevolking (in Sint-Joost-ten-Node zelfs meer dan 60 %). De facto zijn ze als religieuze gemeenschap de tweede van ons land : na de katolieken, maar vóór de protestanten en de joden. De Marokkaanse groep is het sterkst (ca. 140.000) en wordt gevolgd door de Turken (ca. 85.000). Verder zijn er Algerijnen, Tunesiërs, Libanezen, Albanezen en Pakistani. De helft van de in België verblijvende moslims is jonger dan 20 jaar. Men kan dus gezien hun hoog geboortecijfer én zonder belangrijke toename van de immigratie een jaarlijkse aangroei van 2 à 3 % verwachten.
Een tamelijk belangrijk percentage ik denk wel 25 % verwierf intussen de Belgische nationaliteit, terwijl ook Belgen (zoals een bekend UCL-professor) zich tot de islam bekeerden.
Aanvankelijk waren de binnenstromende moslims niet erg zichtbaar. Later werden ze het wel : door hun aantal, door hun koncentratie, door hun moskeeën. Er moeten nu in België meer dan 200 moskeeën zijn : de helft in Vlaanderen, één vijfde in Brussel, één derde in Wallonië.
Vormen zij voor België intern of extern een politiek of bestuurlijk probleem ? Grondwettelijk is de godsdienstvrijheid een basisrecht van elke Belg. Hij mag geloven wat hij wil niemand kan hem dat trouwens beletten zolang hij geen uiting geeft aan zijn overtuiging maar hij mag zijn opinie ook tonen door daden van liturgie, van processie, van eredienst. Geen enkele voorafgaandelijke toelating is nodig voor een dergelijke expressie, maar achteraf kunnen bepaalde daden wel strafbaar blijken indien ze onder bepalingen van de strafwet vallen.
Een godsdienst kan ook worden erkend en dan komt hij voor subsidiëring in aanmerking (ten laste van het ministerie van Justitie). Dergelijke erkenning bestaat er voor de islam in België reeds twintig jaar, maar van subsidiëring kwam er tot nu toe niets terecht. Niet omdat de Belgische overheid per se in gebreke wilde blijven, maar wel omdat de islamgemeenschap geen hiërarchie of struktuur vertoont waarmee de Belgische besturen efficiënt kunnen dialogeren. Wel werd intussen het schoolpakt aangepast zodat het onderwijs in de islam-godsdienst op verschillende plaatsen georganizeerd kon worden.
POLITIEKE DISKUSSIE.
Naast dat bestuurlijk en budgettair probleem heeft de moslim-vloed in België wel een politieke diskussie gecreëerd. Niet omdat het over een godsdienst gaat. Wel omdat de belijders van die religie in België in hoofdzaak personen zijn met Derde Wereld-allures, die door hun koncentratie in bepaalde wijken, en hun sterk verschillende leefgewoonten (kleding, eten, huwelijk, hygiëne, familie, demografie) door de autochtonen vaak zelf de lagere sociale groep sociologisch als een storend element worden ervaren. Op een ogenblik dat velen van deze autochtonen zelf hun eigen vroegere religieuze of andere waardenpatronen verloren hadden, werden ze gekonfronteerd met iets dat hen als hinderlijk voorkwam en dat hen vaak irriteert. En omdat elke parlementaire demokratie stoelt op verkiezingen en dus op het ronselen van stemmen, spelen sommige politici op deze irritatie in…
SOMMIGE AMBASSADES…
De profeet werpt verder een schaduw op het doen en laten van de Belgische overheid omdat deze laatste, wanneer ze zich inlaat of wil inlaten met sommige problemen van de Belgische islam, vaak buitenlandse ambassades over de vloer krijgt : een fenomeen dat niet of minder opduikt bij andere godsdienstgemeenschappen. De ambassades van Marokko, Turkije en Saoedi-Arabië volgen immers de hele evolutie met argusogen en interveniëren op een wijze die nogal ongewoon kan zijn voor de normen van de Belgische diplomatie.
Vóór de Golfoorlog toen de Saoedische betalingsbalans, drijvend op de petrodollars, grote overschotten vertoonde heeft de regering van Ryadh systematisch een deel van haar overschotten gebruikt voor de financiering van het bouwen van moskees en van koranscholen in die delen van de wereld waar men de islam-missionering wilde bevorderen. Dat de ambassadeur van Saoedi-Arabië tot eerste voorzitter van de raad van bestuur van het Islamitisch en Cultureel Centrum (ICC) in Brussel werd benoemd, is geen toeval.
De Marokkaanse en Turkse ambassadeurs in Brussel volgen traditioneel eveneens zeer aandachtig de evolutie van “hun” islam-gemeenschappen in ons land omdat ze daarbij vaak verbanden zien met de politiek in hun eigen land. Koning Hassan II ziet met angst naar de turbulentie in buurland Algerije en wenst dat er bij Belgische Marokkanen geen ideeën groeien die zijn vooralsnog sterke positie zouden kunnen ondermijnen. De opeenvolgende Turkse regeringen sedert Kemal Ataturk in principe laïcistisch gericht zijn met het opkomende fundamentalisme in eigen land, wel verplicht alle Turkse gemeenschappen in West-Europa in de gaten te houden. Bovendien is de Turkse groep in ons land religieus verdeeld. Het merendeel van de Turkse moskeeën behoort tot de Diyanet-strekking die traditioneel bij de Turkse overheid aanleunt. Een aktieve minderheid van een tiental moskeeën de Milli Goros zet zich daar evenwel scherp tegen af…
Kenners zoals Johan Leman, de direkteur van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding stellen dat de grote meerderheid van de moslims in België eenvoudige mensen zijn die geen wezenlijk binnenlands of buitenlands politiek gevaar inhouden. Maar zelfs hij erkent dat er in ons land minstens 200 à 300 moslimbroeders aanwezig zijn die de zeer militante en fundamentalistische strekking vertegenwoordigen. In vele godsdiensten ontwikkelen er zich vroeg of laat zieke breinen die de weg van het totale fanatisme opgaan. Dit soort mensen kan een gevaar vormen ; ook in België. Politiek moet daarom elke Belgische overheid de godsdienstvrijheid respekteren en ook doen respekteren ; maar moet ze tevens haar veiligheidsagenten uitsturen om na te gaan of er bij het vrijdagsgebed geen ontsporingen ontstaan.
JAN HENDRICKX
De auteur was ambassadeur en kabinetschef op het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier