De balans: rechts-radicale Italiaanse regering kijkt economisch naar links

© (Julia Nikhinson/Sipa USA
Alain Mouton

Een regering die een maximumprijs voor vliegtickets oplegt, de banken een – ondertussen bijgestelde – overwinsttaks doet betalen en een telecombedrijf verankert bij de verkoop ervan: de Italiaanse regering onder leiding van Giorgia Meloni mag dan wel een radicaal-rechts etiket dragen, economisch legt ze steeds meer linkse accenten. Krijgt dat navolging in de rest van de Europese Unie?

200 procent van de gemiddelde prijs. Zoveel mogen de vliegtickets van Ryanair nog bedragen wanneer de vraag tijdens de zomermaanden piekt in Italië. De maximumprijs voor de tickets van de populairste luchtvaartmaatschappij in Italië wordt opgelegd door de radicaal-rechtse regering onder leiding van premier Giorgia Meloni van de neofascistische partij Fratelli d’Italia.

De Ierse luchtvaartmaatschappij noemt de beslissing “onwettig”. Adolfo Urso, minister van Ondernemingen in de Italiaanse regering, repliceert dat hier alleen “Europese regels worden gevolgd, waarbij het principe van de interne markt moet toelaten dat elke EU-burger tegen een redelijke prijs binnen de Europese Unie moet kunnen reizen”. Die analyse deelt de Europese Commissie, al gaf Brussel ook mee dat dat enkel mogelijk is in zeer specifieke omstandigheden.

Het is niet de eerste keer dat de regering-Meloni kiest voor een beleid van sterke staatstussenkomst. Iets vergelijkbaars gebeurt met de overname van het Italiaanse telecombedrijf Telecom Italia, dat een principeovereenkomst heeft gesloten met de Amerikaanse investeringsmaatschappij KKR. Geen probleem voor Giorgia Meloni, al gaf ze fijntjes mee dat ze de telecomsector als strategisch beschouwt en de overheid dus haar zeg moet blijven hebben in het bedrijf. Het resultaat: een deal tussen KKR en de regering, die bepaalt dat de overheid voor 20 procent eigenaar van Telecom Italia blijft.

Bankentaks als herverdelingsinstrument

Het was een ander dossier dat vorige week de meeste heisa veroorzaakte: een overwinstbelasting in de banksector. Dat was een ideetje van vicepremier Matteo Salvini van de Lega. De overwinsten van de banken die zouden profiteren van de stijgende rente moesten tegen 40 procent worden belast. Dat zou direct 3 miljard euro opbrengen en dat geld zou worden herverdeeld richting bedrijven en gezinnen die volgens de Italiaanse regering niets merken van de stijgende rente, behalve dat hypotheken duurder worden. Na de bekendmaking van het plan namen de bankaandelen een duik. De regering moest de overwinstbelasting bijstellen. Die zou maximaal 0,1 procent van de activa bedragen. Dat moet nog altijd bijna 2 miljard euro opleveren voor de staatskas. Dat komt de Italiaanse regeringspartijen goed uit, die al een tijdje fulmineren tegen de “superrijken”. “De banken zijn een gemakkelijk doelwit voor populisten”, zegt Lorenzo Codogno, voormalig hoofdeconoom van de Italiaanse nationale bank, “alleen tasten zulke maatregelen de economische aantrekkelijkheid van het land aan.”

Die tendens is bij Europese rechts-radicale partijen al een tijd aan de gang. Wanneer sociaal-economische thema’s ter sprake komen, schuiven ze op naar links. Dat sijpelt zelfs door in de kernthema’s van die partijen, zoals immigratie. Men verzet zich niet alleen tegen migratie omdat dat de Europese cultuur zou bedreigen, meer immigranten aantrekken heeft ook een neerwaarts effect op de lonen van de autochtonen, is de teneur. De tijd van de jaren tachtig van vorige eeuw is voorbij. Toen keken niet alleen centrumrechtse maar ook extreemrechtse partijen vol bewondering naar de economische aanpak in de VS met Ronald Reagan en Groot-Brittannië met Margaret Thatcher. Privatiseringen, deregulering en flexibilisering waren populair. Nu kiest men hier duidelijk voor een linkser discours, gericht op meer staatstussenkomst en meer herverdeling.

Niet enkel in Italië

Wat in Rome gebeurt, is geen alleenstaand feit. In Frankrijk is Marine Le Pen van Rassemblement National (RN) als belangrijkste oppositiefiguur niet tegen zwaardere kapitaalbelastingen, ziet ze hogere overheidsuitgaven evenmin als een probleem en ze was zelfs een tegenstander van de plannen van president Emmanuel Macron om de pensioenleeftijd op te trekken van 62 tot 64 jaar. Die standpunten hebben haar geen windeieren gelegd, want sociologisch is een belangrijk deel van de vroegere socialistische en communistische kiezers naar het Rassemblement National overgeheld. Le Pen bestempelt die kiezers als “slachtoffers van een neoliberale globalisering”.

Bij ons blaast het Vlaams Belang warm en koud tegelijk. De partij was in de aanloop naar de verkiezingen voorstander van een verlaging van het btw-tarief op elektriciteit van 21 naar 6 procent en een pensioen van 1.500 euro voor wie een volledige loopbaan heeft. Die maatregelen heeft de Vivaldi-regering genomen, op instigatie van de linkse partijen. Het Vlaams Belang is ook geen voorstander van het optrekken van de pensioenleeftijd, maar wel van een beperking in de tijd van de werkloosheidsuitkeringen (behalve voor vijftigplussers). Tegelijk fulmineren Tom Van Grieken en co tegen wat ze de “etatistische Waalse PS-staat aan het Vlaamse infuus” noemen. In tegenstelling tot bevriende rechts-radicale partijen in het buitenland, moet het Vlaams Belang niet beginnen over bankentaksen of belastingen op superrijken. Electoraal volstaat het voorlopig te verwijzen naar de miljardentransfers van Vlaanderen naar Wallonië.

Lees ook:

Partner Content