Belgische defensie-industrie biedt groeikansen, maar de wetgeving is een hinderpaal
De geplande stijging van de defensie-uitgaven is goed nieuws voor de Belgische defensiebedrijven. Ook ondernemingen die op de grens tussen civiele en militaire toepassingen zitten, kunnen meer dan een graantje meepikken. Maar ze botsen op hinderpalen: de reglementering houdt de groei van de sector tegen.
Lange tijd werd van de Europese NAVO-landen verwacht dat ze 2 procent van hun bruto binnenlands product (bbp) aan defensie zouden besteden. Nu 24 van de 32 lidstaten van het bondgenootschap dat doen, duikt het streefcijfer van 3 of zelfs 3,7 procent van het bbp op. De Belgische uitgaven voor defensie bedragen 1,35 procent van het bbp, of 7,9 miljard euro. Volgens het STAR-plan dat de regering-De Croo uitrolde, is het de bedoeling in 2030 voorbij 8,8 miljard euro te gaan, wat neerkomt op 1,55 procent van het bbp. Dat percentage is dus al niet meer relevant. Het is nog wachten op het definitieve regeerakkoord, maar de partijen die onderhandelen over een nieuwe federale regering zouden de uitgaven voor en de investeringen in defensie optrekken tot 2 procent tegen 2030. Daarmee zouden die stijgen tot 12,4 miljard euro, of 4,5 miljard euro extra. Voor 2035 wordt de doelstelling van 2,5 procent vooropgesteld. Dat komt overeen met een budget van 15,5 miljard euro. 3 procent van het bbp aan defensie besteden, staat gelijk aan een investering van 18,7 miljard euro.
De extra middelen zullen gaan naar personeel, infrastructuur (zoals kazernes en opslagplaatsen), munitie, legermaterieel, onderhoud en de aankoop van wisselstukken, onder meer voor de recent aangekochte F-35’s. Daarenboven zou België nieuwe technologie aankopen, zoals drones, en investeren in cyberveiligheid.
Belgische bedrijven in de defensiesector kunnen daarvan meer dan een graantje meepikken. Er zijn 115 bedrijven en organisaties lid van de Belgian Security and Defence Industry (BSDI) van de technologiefederatie Agoria. Samen draaien die 5 miljard euro omzet. Allemaal hebben ze een specifieke interesse voor veiligheids- en defensietechnologie, al zitten er ook (brand)veiligheidsbedrijven en ondernemingen met gedeeltelijke defensieactiviteiten bij. Sommige zitten dus op de grens van de civiele en de militaire sector.
De sector is ook groter dan gedacht. Dat blijkt uit het Bepids-onderzoeksproject van de Koninklijke Militaire School en de Vrije Universiteit Brussel, dat de relevante stakeholders van de zogenoemde Belgische Defensie Technologische en Industriële Basis (BE-DTIB) in kaart bracht. Op basis daarvan is de sector goed voor 37 miljard omzet, 103.000 banen en 12,7 miljard euro aan toegevoegde waarde. “Die 37 miljard euro verwijst naar de totale economische activiteiten van de bedrijven die we hebben geanalyseerd”, zegt Gregory Kegels, onderzoeker aan de Koninklijke Militaire School en reservist bij Defensie. “We hebben bedrijven en onderzoeksoeksinstellingen in kaart gebracht die zowel burgerlijk als militair actief zijn. De omzet uit activiteiten die puur met defensie te maken hebben, bedraagt 5,01 miljard euro, met 2,02 miljard euro toegevoegde waarde en 16.300 banen.”
Vervangende grens
De grijze zone van bedrijven die op de grens van burgerlijke en militaire activiteiten zitten, is dus vrij breed. Gregory Kegels: “Sommige ondernemingen weten soms niet van zichzelf dat ze een onderdeel van die defensiegerelateerde basis zijn, omdat ze aan de onderkant van de waardeketen zitten. Dat zijn bijvoorbeeld chemische bedrijven die grondstoffen leveren om militaire eindproducten zoals munitie te maken.”
Dat de grens tussen civiele en militaire activiteiten vervaagt, stelde ook de Vlaamse Adviesraad voor Innovatie en Ondernemen (Vario) eind vorig jaar in een rapport vast: “De hedendaagse technologie is zodanig dat de klasse van technologie die echt niet in aanmerking komt voor militaire toepassingen, erg klein geworden is.”
‘België heeft niet de schaal om een Rheinmetall te creëren. Als we een competitief voordeel willen bereiken, dan is het in niches’
Cind Du Bois, Koninklijke Militaire School
Hier duikt al een eerste knelpunt op: de regelgeving is niet aangepast aan de groeiende markt van producten voor dual use, militair én civiel gebruik. Jolyce Demely, de algemeen directeur van Agoria Vlaanderen, luidde daarover eind vorig jaar al de alarmbel: “Zo kan een bedrijf dat zogenoemde offensieve technologie ontwikkelt geen aanspraak maken op subsidies voor onderzoek en ontwikkeling. De scheidingslijn tussen offensief en defensief is heel dun. Als je je land wilt beschermen, is dat niet meer dan een semantische discussie. Schaf die beperkende Vlaamse richtlijn-Muyters af. Het belangrijkste is dat die technologie niet in handen van de vijand komt. Je kunt voor dual-usetoepassingen wel nog subsidies krijgen, maar er moet daarvoor een strategisch en ethisch adviescomité komen. Gelukkig heeft Vlaams minister-president Matthias Diependaele (N-VA) aangekondigd dat de uitbouw van een Vlaamse defensie-industrie een prioriteit wordt.”
Een ander heikel punt zijn de exportvergunningen. “Het is pas interessant om technologie in Vlaanderen te ontwikkelen als die dankzij export ook schaalvoordelen krijgt”, zegt Jolyce Demely. “Agoria Vlaanderen pleit daarom voor een efficiëntere en transparante aanvraagprocedure voor militaire en dual-useproducten, in lijn met het Europese kader, en niet strenger dan dat. Vandaag geldt nog altijd een exportvergunningsplicht voor goederen die binnen de Europese Unie blijven. Je zou dat beter afschaffen zoals voor Belgische goederen met bestemming Nederland al het geval is. Die Benelux-uitzondering zou een algemene regel in de Europese Unie moeten worden” (zie kader Exail Robotics Belgium: ‘We botsen in Vlaanderen op onnodig zware regulitis’).
Bedrijven als tussenschakel
De export is van levensbelang voor onze defensiegerelateerde bedrijven. En dat geldt niet alleen voor grote fabrikanten zoals de Luikse wapenproducent FN Browning (het vroegere FN Herstal, 908 miljoen euro omzet) en de kanonnenbouwer John Cockerill Defense (941 miljoen euro), die meer dan 90 procent van de omzet uit export halen, of voor het exportgerichte Vlaamse Scioteq, dat beeldschermen voor militaire doeleinden ontwikkelt (zie kader: Scioteq: ‘De vraag zal met vertraging stijgen’). Stéphane Burton van de luchtvaartgroep Orizio, die onder meer onderdelen van gevechtsvliegtuigen maakt, wijst op het belang van de uitvoer voor de sector: “Tegenover elke euro omzet die we in België draaien, staat 3 euro uit export. 40 procent van onze omzet komt van defensie. 80 procent daarvan is bestemd voor de export. De Belgische markt is te klein. Het blijft wel belangrijk voor defensiebedrijven om in eigen land te beginnen. Je kunt capaciteit ontwikkelen en als leverancier voor defensie in België op de internationale radar komen” (zie kader Orizio: ‘Soms is de economische return hoger dan één op één’).
Ook andere Belgische defensiebedrijven lonken naar het buitenland. Op onze kleine markt is het onmogelijk van grondstof tot eindproduct op grote schaal militair materieel en technologie te ontwikkelen en te verkopen. Hier zijn geen grote ondernemingen die eindmateriaal voor defensie produceren, zoals Rheinmetall, Leonardo, Airbus en Dassault. Een uitgebouwde militaire waardeketen ontbreekt. Onze bedrijven bevinden zich hoofdzakelijk aan het begin van de toevoerketen van defensiesystemen en fungeren als tussenschakel. “Hexcel Composites, dat hoogtechnologische composietmaterialen voor de luchtvaartsector maakt, is een goed voorbeeld van een bedrijf dat onderaan de keten zit, ook al heeft het onlangs aangekondigd dat het zijn vestiging in Welkenraedt sluit”, zegt Gregory Kegels.
Dat is het DNA van het defensiegerelateerde ecosysteem in België: hoogtechnologisch, maar sterk op niches gericht. “We moeten focussen op de troeven van dat ecosysteem. We moeten proberen ons daarin onmisbaar te maken”, zegt Cind Du Bois, professor economie aan de Koninklijke Militaire School. “België heeft niet de schaal om een Rheinmetall te creëren. Als we een competitief voordeel willen bereiken, dan is het in niches, wat de exportpositie van onze bedrijven versterkt. Dat is de filosofie van de Defence, Industry and Research Strategy (DIRS).” Dat project, een onderdeel van het STAR-plan, maakt tegen 2030 gecumuleerd 201 miljoen euro vrij voor een partnerschap tussen defensie, de industrie en onderzoeksinstellingen. DIRS moet tot 1,8 miljard euro aan investeringen in onderzoek en ontwikkeling genereren. Du Bois: “Dat geld kan onze bedrijven helpen in grotere projecten te stappen.”
Versnippering tegengaan
In de rapporten over de Belgische defensie-industrie valt ook de grote versnippering op. Zo zijn er The Flemish Aerospace Group (FLAG), de Vlaamse Ruimtevaartindustrie, de Blauwe Cluster voor maritieme veiligheid, EUKA (drones) en Sirris (centrum voor technologische industrie). “Wij kiezen hier voor innovatie vooral voor een bottom-upaanpak, gestuurd vanuit de bedrijven. In andere landen gebeurt dat meer top-down en beslist de overheid waar onderzoek moet gebeuren”, legt Jolyce Demely uit. “Anderzijds dekken we met BDSI-Agoria al veel bedrijven af. We hebben ook FLAG ingekanteld. Vorige week zaten we samen met de Vlaamse Ruimtevaartindustrie en de Blauwe Cluster. We werken aan multidisciplinaire projecten. De Blauwe Cluster speelt een rol in de bescherming van de offshore infrastructuur en de energiebevoorrading. Om dat te doen, heb je datalocatie nodig. Daar zorgen ruimtevaartgerelateerde organen voor.”
Scioteq: ‘De vraag zal met vertraging stijgen’
Scioteq in Kortrijk is het grootste Vlaamse defensiebedrijf. Het ontwikkelt beeldschermen, onder meer voor defensie, voor grote defensiebedrijven als Lockheed Martin. “Direct na de Russische inval in Oekraïne hebben we geen verschil gemerkt in onze activiteiten”, zegt vice president sales and marketing Kristof Vierin, die onder meer verantwoordelijk is voor de luchtvaartpoot. “Scioteq is vooral actief in nieuwbouw. Wij rusten nieuwe geassembleerde schepen, vliegtuigen, helikopters en landvoertuigen uit met beeldschermen die bestand zijn tegen extreme omstandigheden, zoals schokken en hoge of lage temperaturen. Het Westen leverde aanvankelijk bestaand materiaal aan Oekraïne. De vraag zal wel stijgen, maar met een vertragend effect, want wij leveren nieuw materiaal.”
Vierin zag op de helikoptermarkt aanvankelijk een averechts effect. De lichte Russische helikopters die aan het begin van de oorlog voor verkenningen werden uitgestuurd, werden snel uitgeschakeld. Vierin: “Het Amerikaanse leger heeft daarna een paar programma’s, onder meer voor de ontwikkeling van Black Hawk-helikopters, geannuleerd. Alle focus ging naar dronetechnologie. Scioteq was aan boord voor dat programma en was volop bezig met de ontwikkeling van beeldschermen. Ook het Franse HAL-programma voor de bouw van helikopters werd afgebouwd.”
Vierin ziet dat als een tijdelijk fenomeen. “Er moeten nieuwe voertuigen worden gebouwd. De stijging van de defensie-uitgaven in verschillende landen zal nog een tijd aanhouden. Dus is de vraag naar onze producten verzekerd. Wel situeert de helft van onze activiteiten zich in de civiele sector. Zo is Scioteq actief in de luchtverkeersbegeleiding en op de markt van zakenjets en burgerlijke helikopters.”
Orizio: ‘Soms is de economische return hoger dan één op één’
De luchtvaartgroep Orizio, het fusiebedrijf van Sabca en Sabena Engineering, draaide in 2024 een omzet van 275 miljoen euro. De militaire activiteiten zijn goed voor 40 procent van de omzet, of 60 procent bij Sabena Engineering en 20 procent bij Sabca. “Sabca produceert onderdelen, waaronder de vleugels, voor de Europese F-16’s. In Lummen fabriceert Sabca Limburg composietdelen voor de nieuwe F-35”, zegt CEO Stéphane Burton. “Sabena Engineering houdt zich onder meer bezig met het onderhoud van de transportvliegtuigen en gevechtsvliegtuigen. Hetzelfde geldt voor de drones die worden ontwikkeld.”
Samen met Sonaca en Asco maakt Sabca ook deel uit van het BeLightning-project, dat minstens 400 horizontale staartvlakken voor de F-35 produceert, in een tempo van 30 stuks per jaar. Asco maakt de metalen onderdelen, Sabca de composietlagen en Sonaca zorgt voor de assemblage. Het is een voorbeeld van economische return in eigen land na de aankoop van gevechtsvliegtuigen. “De economische return hangt af van het moment waarop je in een programma komt”, zegt Burton. “Neem het vijftig jaar oude F-16-project. Dankzij de deelname aan die assemblage heeft Sabca daarna kansen gekregen om deel te nemen aan de Ariane-ruimteprogramma’s, waarvoor we luchtvaarttechnologie zoals meetapparatuur hebben ontwikkeld, die nu nog gebruikt wordt in de commerciële luchtvaart. Bij sommige defensie-investeringen heb je dus een economische return die hoger is dan één op één. Die is wel lager als een land later in een project stapt en een deel van de investering al is gebeurd. Voor de F-35’s heeft België goed onderhandeld, maar daar zijn we wel later ingestapt, als de supplychain al was gebouwd.”
Voor de Belgische defensie-industrie ziet Burton de komende jaren twee grote uitdagingen: tewerkstelling en financiering. “Goede mensen vinden, opleiden en behouden blijft ook in onze sector moeilijk. Anderzijds is er meer interesse dan vroeger om in de defensiebranche te werken. Om financiering te vinden, hebben grote bedrijven als het onze minder problemen. Voor kmo’s in de defensiesector ligt dat moeilijker.”
Exail Robotics Belgium: ‘We botsen in Vlaanderen op onnodig zware regulitis’
Exail Robotics Belgium, dat maritieme drones bouwt, werd in 2019 opgericht als onderdeel van het Franse Exail Robotics. Het bedrijf, dat vestigingen in Moeskroen en Oostende heeft, moet twaalf nieuwe mijnenjagers van de Belgische en Nederlandse marine voorzien van onbemande onderwaterdrones, die naar mijnenvelden kunnen worden gestuurd.
Vorige zomer haalde het een extra NAVO-contract van 60 miljoen euro binnen voor de bouw van onderwaterdrones. “Dat was een gevolg van de stijgende vraag naar mijnenbestrijdingsrobots. Verschillende NAVO-landen willen hun voorraden maximaal aanvullen”, zegt CEO Steven Luys. “De vraag naar defensieproducten stijgt enorm. De door ons ontwikkelde K-Ster is een maritieme drone die zich tot vlak bij een mijn kan begeven, die via een camera kan positioneren en met een lading onschadelijk maken.”
Het bedrijf ontwikkelt deels civiele en deels militaire producten. Luys: “In België zitten we vooral op de militaire markt. Maar we botsen in Vlaanderen op onnodig zware regulitis van Vlaio, dat onze defensie-industrie competitief benadeelt. Wij krijgen geen Vlaams geld voor innovatie, omdat dit voor bepaalde militaire producten niet toegelaten is. Die regels moeten worden herzien. Ook de exportvergunningen zijn te streng. Wij moeten altijd het eindgebruik meedelen, zelfs als het ons niet bekend is. Je kunt de regels toch versoepelen voor de export naar andere EU-landen, waar het materiaal direct door strijdkrachten wordt gebruikt?”
Ondanks de regulitis blijft Exail Robotics groeien. “Wij tellen 110 medewerkers”, zegt Luys. “Daar komen de komende maanden nog 20 à 30 bij. Dat ze kunnen bijdragen aan de veiligheid van België, trekt sollicitanten aan, terwijl het hen vroeger afstootte. Exail Robotics zoekt vooral technisch geschoolde arbeiders, aankopers, boekhouders, projectmanagers en ingenieurs.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier