3 verschillen tussen deze bankencrisis en de Amerikaanse van de jaren tachtig

LEHMAN BROTHERS Het faillissement van de bank in 2008 was het startschot van een systeemcrisis zonder voorgaande. © BELGAIMAGE
Patrick Claerhout
Patrick Claerhout redacteur bij Trends

De sluimerende crisis bij de Amerikaanse regionale banken vertoont veel parallellen met de Savings & Loan-crisis van eind de jaren tachtig. Maar geen twee crisissen zijn dezelfde, en dus zijn er ook verschillen.

1. De snelheid van de digitale bankrun

Terwijl de S&L-crisis grosso modo aansleepte van 1986 tot 1995, was het lot van banken als SVB en First Republic in een oogwenk beklonken. De sociale media zorgen er anno 2023 voor dat informatie, en niet altijd correcte informatie, zich razendsnel verspreidt. De digitale technologie maakt het mogelijk geld razendsnel te verplaatsen.

“SVB en First Republic hadden heel veel deposito’s die niet gedekt waren door de depositoverzekering”, beklemtoont Rudi Vander Vennet. “SVB focuste op technologiebedrijven, First Republic op vermogende klanten. Die hebben al snel meer dan 250.000 dollar (het maximaal door de overheid verzekerde bedrag, nvdr) op hun rekening staan. De Federal Deposit Insurance Corporation (FDIC) heeft tot nu toe de resolutie van elke bank afgehandeld met behoud van de depositogarantie boven dat bedrag, maar het is afwachten of dat volstaat om de gemoederen te bedaren. In de digitale wereld kunnen depositohouders heel snel eieren voor hun geld kiezen.”

2. Regulatoren hebben meer middelen

Toen in 1986 de problemen met de S&L-instellingen begonnen, had de Federal Savings and Loan Insurance Corporation 6 miljard dollar in kas om de problemen aan te pakken. Tegen 1989 waren de middelen uitgeput en werd noodgedwongen een nieuwe instelling opgericht, de Resolution Trust Corporation (RTC). Die doekte nog eens meer dan 700 instellingen met een cumulatief balanstotaal van 400 miljard dollar op. Alles samen kostte de S&L-crisis 160 miljard dollar, waarvan 132 miljard voor rekening van de belastingbetaler.

“Vandaag hebben de regulatoren meer middelen om in te grijpen, en ze weten ook beter hoe ze op crisissituaties moeten reageren”, oordeelt Gertjan Verdickt. “Er zijn gewoon ook veel minder banken in de VS. Veertig jaar geleden waren er nog twintigduizend die onder de depositogarantie vielen, nu naar schatting iets meer dan 4.500. Door de consolidatie van de markt is het aantal instellingen dat onder de depositoverzekering van de FDIC valt, gedaald tot een derde. Door First Republic bij JP Morgan onder te brengen, wordt die beweging nog versterkt. Men probeert op die manier de markt te kalmeren, maar dat kan op termijn een andere probleem creëren: wat als er iets gebeurt met een bank die too big to fail is?”

3. Grootbanken niet getroffen, weinig besmettingsgevaar

Tijdens de S&L-crisis en zeker ook tijdens de grote financiële crisis van 2008 was sprake van een domino-effect. De val van de ene bank zaaide twijfels over de andere, en de markten gingen op zoek naar het volgende slachtoffer. Zo veroorzaakte het faillissement van Lehman Brothers in 2008 een systeemcrisis zonder voorgaande.

“Nu zitten vooral kleine en middelgrote instellingen in de rats, de grote banken staan stevig”, zegt econoom en Amerika-kenner Johan Van Overtveldt. “Dat zet een rem op het besmettingsgevaar, want het financieel systeem staat of valt met de grote banken. Ik zie vandaag geen enkel hedge fund dat appetijt heeft om JP Morgan te testen. Het grootste risico zit volgens mij bij de schaduwbanken (alle niet-banken die kapitaal of leningen verstrekt hebben, nvdr). We hebben er totaal geen zicht op hoeveel risico’s zij genomen hebben, en waar hun geld vandaan komt. Maar dat er een link is met de banken is zeker. Daar zit een reëel gevaar op besmetting van het financieel systeem.”

Lees ook de drie gelijkenissen tussen deze bankencrisis en de Amerikaanse van de jaren tachtig

Partner Content