“Ik ben een groene ingenieur geworden”
Chris Depreeuw is net terug uit Parijs waar hij de verkoop van het oleochemiebedrijf Oleon uit Ertvelde aan de Franse groep Sofiprotéol heeft afgerond. Sinds Depreeuw in 2004 het management van het voormalige Oleofina overnam, verdubbelde de omzet tot 500 miljoen euro. “Ik geloof heel sterk in wat Thomas Friedman schrijft: de toekomst is groen. Als Obama de Amerikanen erachter krijgt, wordt ‘groen’ big business.”
Het is de derde keer dat Chris Depreeuw een bedrijf verkoopt dat hij leidt. De 52-jarige minzame manager moet even glimlachen bij die vaststelling. “Dat Oleon verkocht zou worden, stond ergens in de sterren geschreven”, reageert hij. “De top 10 van deze sector bestaat nagenoeg volledig uit geïntegreerde bedrijven, Oleon was de vreemde eend in de bijt.”
Eerder leidde Depreeuw baksteengroep Desimpel en aluminiumverwerker Remi Claeys. “Ook de verkoop van Desimpel was onvermijdelijk. Er vond een Europese consolidatie plaats en dan is het logisch dat de kleine vissen opgegeten worden door de grote. Enkel op de verkoop van Remi Claeys aan het Zweedse Sapa kijk ik met gemengde gevoelens terug. Dat was niet nodig, maar door de dood van eigenaar Aimé Desimpel wankelde diens imperium en dus verkocht de familie het waardevolste actief. Maar eigenlijk was Remi Claeys beter zelfstandig gebleven.”
Depreeuw begon zijn carrière begin jaren tachtig in de bouwsector, ging daarna voor de Vlaamse Investeringsvennootschap (VIV) van de Generale Bank werken, en onder de vleugels van ondernemer Aimé Desimpel groeide hij in de jaren negentig uit van een ingenieur met financiële kennis tot een voldragen topmanager. Hij overziet bijna dertig jaar industriële activiteit in Vlaanderen.
TRENDS. We zitten nu in een zware economische crisis, maar begin jaren tachtig waren het in de bouw ook zware tijden. Maak eens de vergelijking.
CHRIS DEPREEUW (OLEON). “Wat we nu meemaken, is toch van een andere orde, omdat het hele financiële bestel kraakt in zijn voegen. Ik kan u verzekeren dat de economische activiteit momenteel uitermate zwak is. Onze fabriek in Duitsland levert aan de bouw- en automobielsector en kent een zware terugval. Ook onze fabriek in België die vetzuren levert aan consumentenproducenten ervaart een dalende vraag.
“De bouwcrisis in de jaren tachtig was ook niet min, het heeft zelfs tot 1986 geduurd voor de bouwsector zich helemaal hersteld had van de inzinking, maar ik vrees dat deze crisis stukken erger is. Ze treft immers alle sectoren en alle landen.”
Maar de overheid pompt toch ontzettend veel geld in de economie. Dan moet het op korte termijn toch beter gaan?
DEPREEUW. “Waarschijnlijk wel. Er komt zo veel geld in het systeem dat we onvermijdelijk op inflatie afstevenen, en dan gaat de consument wel zijn geld uitgeven. Maar ik vrees dat het enkel tot een korte, kunstmatige heropleving zal leiden – misschien al in de tweede helft van dit jaar – en dat we daarna in een nog diepere crisis zullen terechtkomen. Feit is dat de toekomst er ongelooflijk volatiel uitziet. We gaan naar een periode van scherpe crisissen en herstel. Een onderneming heeft een sterke financiële structuur nodig om de schokken te verwerken.”
Waaraan hebben onze bedrijven behoefte om de crisis door te komen?
DEPREEUW. “Eigenlijk missen we vandaag een instelling zoals de oude GIMV: een investeerder die kleine en middelgrote Vlaamse bedrijven bijstaat op het moment dat ze het wat moeilijker hebben. Want de banken zullen de kraan dichtdraaien en kapitaalversterking eisen. Maar wie gaat dat kapitaal verschaffen? GIMV niet meer, want die is beursgenoteerd, internationaal en op rendement gericht. Men heeft nu wel een XL-fonds opgericht, maar dat is alleen geschikt voor grote bedrijven. Gedegen industriële ‘bedrijfjes’ met een omzet tot 25 miljoen euro dreigen uit de boot te vallen. Daar ligt voor de overheid een belangrijke taak. Zoals ze de banken bijgesprongen is, moet ze ook die bedrijven een vangnet bieden.”
Hoe hebt u het Belgische bedrijfsleven de voorbije dertig jaar zien veranderen?
DEPREEUW. “In de eerste plaats is de markt veel groter geworden. Vroeger waren Belgische bedrijven vooral actief op de Belgische markt, waardoor hun schaalgrootte vrij beperkt was. Desimpel ging in de jaren negentig door voor een groot Vlaams bedrijf, maar vandaag zouden we er niet eens over spreken. De markt is nu Europa en eigenlijk zelfs de wereld. En aan die realiteit hebben niet alle Belgische bedrijven zich aangepast. Een beetje sarcastisch zou ik kunnen zeggen: velen hebben zich aangepast door te verkopen.
“De tweede grote verandering is dat het groene denken mainstream geworden is, ook in de economie. Ik geloof heel sterk in wat de Amerikaanse columnist Thomas Friedman schrijft: ‘De toekomst is groen’. Twintig jaar geleden stond ‘groen’ synoniem voor ‘marginaal’ en ‘alternatief’, maar vandaag zijn er steeds meer mensen die geloven dat ‘groen’ de economische sector van de toekomst wordt en bovendien een aantal maatschappelijke problemen kan oplossen: de energiebevoorrading, de klimaatverandering, enzovoort.”
De ‘groene economie’ wordt dus de volgende hype.
DEPREEUW. “Hoogstwaarschijnlijk wel. Als Obama de Amerikanen overtuigd krijgt, dan wordt de groene economie een realiteit. Dat zal in eerste instantie misschien een luchtbel op de beurs creëren, maar dat verandert op termijn niets aan het fundament dat het ook big business wordt. We hebben toch ook een eerste internethype gekend, maar vandaag is leven zonder internet ondenkbaar en is het een florerende economische activiteit geworden.
“Maar je hebt een economische of politieke supermacht nodig die zijn schouders onder het concept van de groene economie zet. Europa heeft al veel gedaan, maar kan zo’n beweging duidelijk niet trekken. Dus zullen het de Amerikanen moeten zijn of de Chinezen. En dat zal gebeuren omdat we zo langzamerhand door de petroleumvoorraden heen raken. Het volstaat dat de vraag met enkele procenten stijgt om de prijzen te laten exploderen. Petroleum is over een paar decennia uitgeput. Dus moet er een alternatief ontwikkeld worden. ( lacht) U hoort het: door met oleochemie bezig te zijn, ben ik een groene ingenieur geworden.”
Oleon zet plantaardige oliën en vetten om in chemieproducten en is een van de belangrijkste Belgische producenten van biodiesel. Het bedrijf haalt een omzet van circa 500 miljoen euro. Waarom moest het zo nodig verkocht worden?
DEPREEUW. “Negen van de top 10 van de oleochemische bedrijven in de wereld behoren tot verticaal geïntegreerde concerns, waarvan de overgrote meerderheid in palmolie zit. Onze aandeelhouders waren allemaal private-equityspelers. Het stond dus in de sterren geschreven dat Oleon vroeg of laat zou worden overgenomen.
“De overname past ook in de logica van deze sector: als je niet opgaat in een geïntegreerde groep dreig je op een bepaald moment doodgenepen te worden. Nu komen we bij de coöperatie van de Franse koolzaadboeren terecht en dat is een ideale thuis voor dit bedrijf. Zij waren nog niet actief in oleochemie of ‘groene chemie’, zoals zij het noemen.”
U verkocht destijds ook baksteengroep Desimpel en aluminiumverwerker Remi Claeys. Wat is het verschil?
DEPREEUW. “In het geval van Desimpel was dat onvermijdelijk. Als kleine vis moesten we op een gegeven moment de Europese consolidatie in de baksteensector ondergaan. Zoals zovele familiale aandeelhouders was ook Aimé Desimpel geobsedeerd door een controlemeerderheid van 51 procent over zijn bedrijf en we konden niet verder groeien zonder die controle uit handen te geven.
“Maar Remi Claeys had op eigen kracht kunnen doorgaan. Meer zelfs, het was waarschijnlijk beter geweest voor de onderneming. Het was een gezond groeibedrijf en de overname door het Zweedse Sapa was enkel ingegeven door de financiële problemen waarin de groep-Desimpel terechtkwam na de dood van Aimé. Bovendien ging Sapa later op in de Amerikaanse reus Alcoa en dat is jammer. Remi Claeys had een Reynaers Aluminium kunnen worden. Je kunt de geschiedenis niet omkeren, maar er zat zeker meer in.”
Wat was in uw carrière de belangrijkste periode?
DEPREEUW. “Ik heb tussen 1985 en 1989 bij de Vlaamse Investeringsvennootschap gewerkt, de voorloper van het huidige Fortis Private Equity. Die periode was essentieel omdat ze van de ingenieur die ik was ook een financier maakte. Daardoor kwam ik op de grens van de financiële en de industriële wereld terecht, met name in de bedrijven van Aimé Desimpel. Aimé wilde overnames doen, naar de beurs gaan, en had dus nood aan iemand die financieel mee kon denken.
“Maar er is een tweede reden: bij VIV heb ik ook Jan Suykens van Ackermans & van Haaren leren kennen, en hij heeft me in 2004 naar Oleon gehaald.”
Wat maakte van Aimé Desimpel zo’n unieke ondernemer, en waar is het volgens u misgelopen?
DEPREEUW. “Aimé was in de eerste plaats een zeer aimabel man. Hij was een uitstekende ondernemer, zolang hij zich concentreerde op zijn ondernemerschap en zich goed liet omringen. Maar op een bepaald moment is hij in de politiek gegaan, en daar is het fout gelopen. Hij begon ondernemerschap en politiek te combineren en heeft bewezen dat die twee niet te combineren zijn. Hij deed bepaalde zaken in Oostende die meer ingegeven waren door politiek opportunisme dan door gezond ondernemerschap. Wat had hij in godsnaam in Oostende te zoeken? Het is jammer dat het zo gelopen is, want over de ondernemer Aimé Desimpel kan ik geen slecht woord vertellen.”
Wat hebt u van hem geleerd?
DEPREEUW. “Dat je moet durven investeren, dat je ambitie moet hebben. Wij vormden een goede tandem. Aimé was erg voluntaristisch: hij geloofde alleen in het goede. Ik was iets rationeler, meer een manager. ( lacht) ‘Chris is een pessimist’, zei hij altijd over mij.
“Ik wist hoe ik hem moest aanpakken. Je mocht Aimé nooit frontaal aanvallen, zeker niet in een vergadering. Aimé was een beetje als een tanker: je kon hem heel langzaam manoeuvreren mits goede argumenten – en daar slaagde ik meestal in. Aimé had ook een blind vertrouwen in mij. Maar misschien is dat ook zijn zwakke punt geweest: hij heeft ook blind vertrouwen gegeven aan mensen die het niet waard bleken. Dat maakte hem zeer kwetsbaar. Maar voor wie goede bedoelingen had, was Aimé een onvoorstelbaar aangename figuur om voor te werken. Hij kon ontzettend goed delegeren. Maar misschien controleerde hij te weinig. En ik heb intussen geleerd dat delegeren en controleren samenhoren.”
Desimpel en Remi Claeys waren beursgenoteerd, bij Oleon werkte u met aandeelhouders uit de durfkapitaalsfeer. Welk model verkiest u?
DEPREEUW. “Ik vind private equity ronduit een betere formule. Je kunt een beetje in de luwte werken en op de lange termijn denken. Private equity voelt de behoefte niet om in de pers te komen. Als je op de beurs staat daarentegen, ben je verplicht om je aandeel te doen opvallen. En op de beurs is de druk ontzettend groot om zaken aan te melden, om zo snel mogelijk met informatie naar buiten te komen. Eigenlijk is dat nefast voor een bedrijf.
“Als je, in het belang van de onderneming, een investering doet in onderzoek en ontwikkeling, en die rendeert niet meteen, word je op de beurs ogenblikkelijk afgestraft. Ik ben ervan overtuigd dat je als beursgenoteerd concern bepaalde zaken doet, of niet doet, omdat je dan bijvoorbeeld je volgend kwartaal om zeep helpt. Durfkapitaal biedt een management wel nog de mogelijkheid om een investering te rentabiliseren. Let wel, ik spreek hier over private equity naar Belgisch model. Een Angelsaksisch fonds had Oleon waarschijnlijk in 2003, toen het minder goed ging, buitengegooid.”
Wat is de toegevoegde waarde van private-equityaandeelhouders?
DEPREEUW. “Ze zorgen natuurlijk in de eerste plaats voor kapitaal. En daarnaast zijn ze een goed klankbord. Natuurlijk is er druk, maar het is een gezonde, constructieve druk. Terwijl er op de beurs een zeer agressieve, kortetermijndruk heerst. Ik zou elke bedrijfsleider of ondernemer die behoefte heeft aan kapitaalversterking toch aanraden twee keer na te denken voor hij naar de beurs trekt.
“Stel dat Oleon drie jaar geleden, op het moment van de eerste groene golf, naar de beurs getrokken was. Ik zie het al voor me: Oleon, de producent van biodiesel, hoewel biodiesel maar 15 procent van onze omzet inneemt, dat zou nogal een hype geweest zijn. Tot vorig jaar, toen biodiesel plots een negatieve connotatie kreeg omdat het mee aan de basis zou liggen van de stijging van de landbouwprijzen. Wat een klap zouden we toen niet gekregen hebben?
“Waar de beurs wel goed voor is, is voor de naambekendheid. In die zin heeft de beursgang zowel De-simpel als Remi Claeys veel opgeleverd. Je mag niet vergeten dat Remi Claeys in de jaren zeventig en tachtig een bedrijf in moeilijkheden was, dat gered moest worden door de overheid. Als je vandaag over Remi Claeys spreekt, heeft iedereen het over een mooi bedrijf. De perceptie is helemaal gekeerd, dankzij het werk dat er geleverd is, maar ook dankzij de uitstraling van de beurs.”
Kunnen Vlaamse familiale bedrijven overleven in de globale economie die we nu kennen?
DEPREEUW. “Natuurlijk, als ze bereid zijn om te groeien, te internationaliseren en af te stappen van de fetisj van de controle met 51 procent. Je kunt, zeker vandaag, voldoende kapitaal aantrekken, maar dan moet je bereid zijn, al dan niet tijdelijk, de meerderheid uit handen te geven. Mijn ervaring bij Oleon heeft me geleerd dat het, bijvoorbeeld met de steun van private equity, mogelijk is om een grote onderneming uit te bouwen in de luwte. Wat denk je dat Hein Deprez met Univeg de voorbije jaren gedaan heeft?”
U hebt altijd in de industrie gewerkt. Is er nog een toekomst voor de industriële sector in dit land?
DEPREEUW. “Ik ben op dat vlak eigenlijk behoorlijk optimistisch. Door heel de energie- en milieuproblematiek verwacht ik dat de industrie in de toekomst zal verhuizen. Ik beweer niet dat grote indus-triële concerns die België de rug hebben toegekeerd zullen terugkeren. Maar toch: de verhuis naar het oosten heeft grenzen. De transportkosten en het logistieke prijskaartje zullen almaar stijgen. Eigenlijk geloof ik dat Europa als industriële basis op termijn weer competitief zal worden. Daarom is het noodzakelijk om zo veel mogelijk industriële knowhow hier te behouden.”
Hoe zit het met uw eigen toekomst nu Oleon in Franse handen komt?
DEPREEUW. “Sofiprotéol heeft geen zware structuur. Het is van oorsprong een cooperatie die de landbouwersmentaliteit nog in zich draagt. Cultureel klikt het behoorlijk goed. De opmerking dat Franse bedrijven nogal centralistisch kunnen zijn klopt, maar ik maak me sterk dat we de leiding van Oleon in België kunnen houden en dat ik hier nog een tijdje zal kunnen voortwerken. We hebben hier ook een zeer sterk team. Voor mij persoonlijk is de verleiding groot om door te gaan. Ik kijk met plezier terug op het werk van de voorbije vijf jaar, maar ik geloof ook dat Oleon nog mooie groeikansen heeft. Het is altijd leuk als je daar als manager kunt toe bijdragen.”
Nooit zelf willen ondernemen?
DEPREEUW. “Eigenlijk niet. Ik werk graag in een internationale context. ( lacht) Ik heb wél graag de beslissingsmacht in handen, maar het aandeelhouderschap zegt me niet zoveel. Wat dat betreft benik nog altijd veel meer een manager dan een ondernemer. Geef mij maar een of ander familiaal bedrijf dat ik kan leiden, of Oleon: een goede groep mensen rondom mij, goede aandeelhouders, en daar wat dynamiek en schwung in brengen. Het klinkt wellicht een beetje klassiek, maar meer moet dat echt niet zijn.” (T)
Door Patrick Claerhout en Luc Huysmans/Foto’s Thomas De Boever
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier