Het begin van de grote uitroeiing
De milieubeschermers moeten hun strategie om gebieden te beschermen herzien in het licht van de opwarming van de aarde.
De Kilimanjaro heeft al duizenden jaren zijn karakteristieke kap van ijs en sneeuw. IJsmonsters hebben aangetoond dat de gletsjers er al meer dan 11.000 jaar zijn. In 2006 zal een groot deel van het ijs smelten en verwacht wordt dat er tegen 2015 geen permanent ijs meer zal overblijven.
Jammer genoeg blijkt dat ijs nauw in verband te staan met de plaatselijke waterhuishouding en van bijzonder belang te zijn voor Kenia’s befaamde Amboseli National Park, dat aan de voet ligt van de machtige berg. Het lijkt waarschijnlijk dat de zoetwaterbronnen en de moerassen beïnvloed zullen worden, evenals de grondwaterspiegel in het doorgaans droge en stoffige park. Zo’n 5000 olifanten zijn afhankelijk van dit gebied en die kunnen nergens naartoe. In andere delen van Kenia zijn rivieren die ooit permanent stroomden, nu afhankelijk geworden van de seizoenen en dat heeft ernstige gevolgen voor het voortbestaan van grote aantallen wilde dieren.
Natuurparken zijn niet stabiel
Naarmate de menselijke bevolking toeneemt, wordt steeds meer water genomen uit de slinkende rivieren, dicht bij hun bronnen in het hoogland. Er bestaan ernstige twijfels over de leefbaarheid op termijn van heel wat van de nationale savanneparken in Afrika. Net zoals alles wat de mens onderneemt uitgaat van een stabiel klimaat, zo ook worden wildparken en beschermde natuurgebieden ingericht op basis van de veronderstelling dat het veilige en stabiele plekken zijn. Dat is gewoonweg niet het geval.
We staan aan het begin van een periode van grote uitroeiing. Wetenschappers zijn van oordeel dat klimaatwijzigingen tegen het einde van de eeuw een derde van de wouden in de wereld zullen beïnvloed hebben, wat het massaal uitsterven van ontelbare diersoorten tot gevolg kan hebben. In de poolstreken zou het effect van de klimaatwijzigingen, als het over het verdwijnen van soorten gaat, nog dramatischer vormen kunnen aannemen.
Milieubeschermers hebben krachtige argumenten aangedragen voor in-situconservatie, maar op basis van wat we nu weten, moet die aanpak wellicht opnieuw bekeken worden. Nationale parken en andere beschermde gebieden werden vastgelegd zonder enige bijgedachte aan klimaatverandering. Historisch gezien hebben soorten zich verplaatst als ze dat konden, telkens wanneer het klimaat aanzienlijk veranderde. Soms – als de klimaatwijziging te omvangrijk was of de migratie werd gehinderd door natuurlijke hindernissen zoals bergen of rivieren – was uitwijken onmogelijk en dat leidde tot uitsterven.
Natuurbehoud of armoede
Kunnen nieuwe begrenzingen en misschien ook migratiecorridors een oplossing bieden? Dat betekent echter niet dat de bestaande nationale parken en andere beschermde gebieden waardeloos geworden zijn of dat ze hun bestaansreden verloren hebben, maar wel dat ze moeten aangepast worden zodat ze kunnen optreden als buffer voor een klimaatverandering. In de minder ontwikkelde tropische landen vormen landclassificatie en bestemmingsplannen waarschijnlijk de enige remedie. Overheidsmaatregelen, vooral in gebieden die aan de nationale parken grenzen, kunnen bijvoorbeeld het verschil maken tussen rivieren die opdrogen of het hele jaar door blijven stromen. Dat ligt politiek gevoelig in gebieden waar grote armoede heerst en waar het opportunistische kortetermijngebruik van de grond de regel is. Maar in vele nationale parken kan zelfs een relatief bescheiden verlegging van de grenzen de vooruitzichten voor de dierlijke populatie verbeteren.Ik beweer dat we afstevenen op zoiets als een traag bewegende maar wereldwijde tsunami met een onvoorstelbare kracht die het uitzicht van de planeet volledig zal veranderen. De druk op het land ten gevolge van de steeds hogere bevolkingsdichtheid, de enorme gebieden die overgegeven worden aan landbouw of industrie, de beperking binnen vaste grenzen van de beweging van wilde dieren en van de genenstroom, zijn allemaal factoren die een proces van verandering omvormen tot een crisis.
De auteur is professor Antropologie aan de Stony Brook University in New York.
Richard Leakey
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier