EKOLOGIE. DE KWETSBARE EN KWETSENDE MENS. Konkreet ekologisch denken
Volgens sommige (vooral religieus geïnspireerde) ekofilozofen zou de grondoorzaak van de bestaande milieu- en natuurproblematiek liggen in het feit dat de mensen de natuur kwetsen. De mensen zouden geen respekt en ontzag meer hebben voor de natuur. De harmonie in en met de natuur wordt vernietigd door de “kwaadaardige” mensen.
De religieuze ekofilozofen houden dan ook een pleidooi voor het herstel van de volgens hen voorgegeven harmonie : de mensen moeten niet denken dat ze superieur zijn aan andere levensvormen. De in het denken en het handelen nagevolgde gelijkwaardigheid tussen mens en dier zou de verloren gegane harmonie mede herstellen. De vraag is echter of de mens niet een deel van de natuur moet kwetsen om te overleven.
Is het dierenrijk trouwens zo harmonieus ? Blijkbaar moeten de carnivoren onder de dieren toch ook andere dieren doden om ze te kunnen verorberen. Daarbij gaat het niet alleen om oude en verzwakte dieren, maar ook om gemakkelijke prooien : jonge dieren, kleinere diersoorten,… Ook de herbivoren kwetsen de natuur : andere levensvormen worden gebruikt om zelf in leven te blijven. (Het antropocentrisch criterium van pijngevoeligheid doet hier niet ter zake : ook bijvoorbeeld een grassoort, die voor zover men weet niet pijngevoelig is, kan volledig vernietigd worden en nooit meer op deze aarde voorkomen.)
KWETSBAARHEID.
Sinds Darwin onderkennen biologen toch een struggle for life en de survival of the fittest in de levende natuur. Betekent de reduktie van de mens tot het dier dan een menselijker leven ? En krijgen de mensen, omdat ze nu eenmaal de best aangepasten en de machtigsten zijn, dan geen vrij spel om elkaar en andere diersoorten uit te roeien ? Nazi-Duitsland fundeerde de Endlösung ook op biologische wetmatigheden. Zijn mensen en ook dieren niet meer gebaat bij een “menselijke” behandeling ?
De religieuze eis om de natuur niet te kwetsen gaat voorbij aan de menselijke kwetsbaarheid, die onder meer voortvloeit uit de menselijke afhankelijkheid van de natuur. De mensen zijn de meest superieure levende wezens, juist omdat ze het meest afhankelijk en het meest kwetsbaar zijn. Het hoogste wezen kan maar het hoogste zijn omdat het steunt op, bijgevolg afhankelijk is van en kwetsbaar is door alle lagere wezens (Ludwig Feuerbach).
In het religieuze verlangen naar onkwetsbaarheid ontvlucht men het leven. Enkel in de dood kan men ontsnappen aan het kwetsbare leven. Omwille van het leven moet men juist de kwetsbaarheid aangaan en aanvaarden van zichzelf en van alle andere wezens. Harmonieuze verzoening tussen mens en wereld is zelfs omwille van het leven op aarde niet nastrevenswaardig. Om te overleven moet men ander leven kwetsen. Juist omwille van de eigen kwetsbaarheid moet de mens zorgen voor het voortbestaan van andere levensvormen : de mens heeft deze immers nodig om in leven te blijven.
ONDERSCHEID.
Er bestaat dus een spanningsveld tussen de eigen kwetsbaarheid en de kwetsbaarheid van andere levensvormen. Daarin moet de mens een rationele keuze maken. Andere levensvormen (planten en/of dieren) moeten door de mens verorberd worden, maar omwille van zijn eigen voortbestaan moet de mens deze levensvormen ook intakt laten. Een rationele keuze houdt rekening met de werkelijke verhoudingen, en is niet gebaseerd op religieuze verwachtingen.
Dit is echter geen verdediging van de bio-industrie, die op een “beestachtige” wijze met dieren omgaat. Men moet een onderscheid maken tussen kwetsen om te overleven en kwetsen om zelf een gemakkelijker, zo goed als onkwetsbaar leven te leiden. De kapitalistische bio-industrie wordt niet bedreven met als prioritaire bedoeling het overleven mogelijk te maken. De kapitalistische bio-industrieel misbruikt de nood en de kwetsbaarheid, niet alleen van dieren maar ook van andere mensen, om zichzelf te verrijken en om zelf een meer onkwetsbaar leven te leiden.
KONTRAST.
Nodig is nu een ekonomische kritiek die rekening houdt met de konkrete ekologische verbanden, in plaats van een religieuze vlucht. De religieuze vluchters zoeken alleen maar hun eigen heil : in wezen mag voor hen de rest van de wereld ontploffen. Ze denken toch dat ze onkwetsbaar zijn.
Wezenlijk voor elke religie is “het gevoel van onlosmakelijke verbondenheid, van samenhorigheid met de buitenwereld in zijn totaliteit. ” (Sigmund Freud in Het onbehagen in de kultuur). Dit harmonieus “oceanisch gevoel” staat in schril kontrast met een ekologisch denken dat rekening houdt met de konkrete, reële, konfliktgeladen verhoudingen tussen mens en natuur.
“Het één-zijn met het Al, dat de ideële inhoud is van het oceanisch gevoel, maakt op ons de indruk van een eerste poging tot religieuze vertroosting, van een andere manier om de ogen te sluiten voor het gevaar waardoor het Ik zich vanuit de buitenwereld bedreigd weet. ” (Freud, l.c.). Religieus denken is anti-ekologisch denken.
GUY QUINTELIER
Guy Quintelier is filozoof ; hij werkt mee aan het tijdschrift “Arbeid & Milieu” en het filozofisch tijdschrift “Kritiek” (RUG).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier