De zuiderse eurolanden
Spanje en Griekenland zijn nog aan het feest, maar in Portugal en Italië wil de economische ellende niet meer wijken. Het rommelt weer aan de Middellandse Zeeflank van de eurozone. Een uitstap uit de euro is economische zelfmoord, maar lidmaatschap alleen biedt al lang geen bescherming meer tegen economisch onheil.
Waar de volgende schuldencrisis toeslaat? Niet in Rusland, Brazilië, China of een andere ontluikende economie, maar wel in Italië, Portugal of Griekenland, zo liet een gelouterde obligatiehandelaar uit Wall Street onlangs aan de Financial Times weten.
Zijn motivatie: de economische fundamentals in de zuiderse eurolanden zijn gewoon slechter – de Italiaanse overheidsschuld is het dubbele van de Turkse of Braziliaanse, en de snelle neergang van de concurrentiekracht is onrustwekkend. En wat te denken van Portugal, een land dat de jongste vijf jaar qua welvaart per kop niet eens stagneerde maar zelfs verarmde?
Tijdbom onder de euro
Spanje, Portugal, Italië en Griekenland. Vier eurolidstaten aan de boorden van de Middellandse Zee, maar ook vier verschillende economische verhalen. Toch loopt er één rode draad door het zuiden van de eurozone: de vier zijn nog altijd niet bij machte geweest om hun economie duurzaam te hervormen – een bedje waarin ook het qua economisch profiel meest zuiderse land van de noordelijke eurozone ziek is: België. Ook Spanje en Griekenland maken van de huidige hoogconjunctuur nauwelijks gebruik om orde op zaken te stellen. Een bezoekje aan Lissabon of Rome kan nochtans de ogen openen.
Vergeet bovendien niet dat de oude ontsnappingsroute – een devaluatie van de munt – is afgesloten voor alle euroleden. In Rome of Lissabon kunnen ze de nationale ellende niet langer afwentelen op de handelspartners door de lire of de escudo te devalueren. De euro verplicht deze landen met andere woorden tot een gezond economisch beleid – en dat is misschien de minst uitgesproken maar wel de grootste verdienste van de euro, ook voor België.
Rome en Brussel moeten sindsdien voor eigen deur vegen. Dat betekent bijvoorbeeld de lonen matigen, de overheidsfinanciën gezond maken, de arbeidsmarkt oppoken, en meer investeren in onderzoek & ontwikkeling. “Maar het is gemakkelijker om de klok een uur terug te draaien dan iedereen een uur vroeger te laten opstaan,” weet Nobelprijswinnaar economie (1976) Milton Friedman.
Willen ze wel vroeger hun bed uit, Italië & co.? Of is Spanje bereid de siësta te offeren aan de god van de economische groei? Italië kreeg vorig jaar al last van heimwee naar de tijd van toen. Twee Italiaanse ministers pleitten voor de herinvoering van de lire. Toenmalig premier Silvio Berlusconi durfde de kiezers niet te veel pijn doen, het is nu afwachten wat Romano Prodi, de nieuwe eerste minister van Italië, ervan bakt.
Hopelijk hebt u op de costa’s, riviera’s, of cycladen genoeg euro’s achtergelaten. Ze kunnen ze daar gebruiken. Want ondanks het toerisme kampen de vier met een tekort op de lopende rekening waar zelfs de VS blozende kaken van zou krijgen. In Spanje en Griekenland is een tekort op de lopende rekening ter waarde van 8 % van het bruto binnenlands product (bpp) gewone kost geworden. Dat tekort is voor een stuk te verklaren door de economische inhaalbeweging die deze landen nog voor de boeg hebben – Spanje bijvoorbeeld trekt buitenlands kapitaal aan om het rusthuis van Europa te worden. Maar de tekorten houden langer aan dan verwacht en vooral: ze zijn bijzonder hoog. Het is een waarschuwingssignaal voor de afbrokkelende concurrentiekracht. Italië & co. hebben voorlopig geen afdoend antwoord op de fel toegenomen internationale concurrentie.
Dan toch maar hollen naar de nooduitgang? Euro’s weer inwisselen voor lires of escudo’s en devalueren maar? “Italië pleegt economische zelfmoord als het de euro vaarwel zegt. De rente zou fors stijgen, wat Italië zich, gegeven de hoge overheidsschuld, niet kan veroorloven,” zegt Bart Van Craeynest, conjunctuurspecialist van KBC Asset Management. “De Club Med heeft de euro meer nodig dan de euro hen nodig heeft. De euro geeft deze landen geloofwaardigheid en dwingt ze tot discipline,” zegt Geert Noels, hoofdeconoom van Petercam Vermogensbeheer.
Eerst zegende het lidmaatschap van de Europese Unie de zuiderse landen in de jaren tachtig en negentig met buitenlandse investeringen en Europese steunfondsen, later kregen ze dankzij de deelname aan de euro de monetaire geloofwaardigheid van het rijke noorden zomaar cadeau. Dat resulteerde in een forse daling van de rente, wat een zweepslag was en nog altijd is voor hun economie. Intussen is voor Portugal het rentevoordeel al lang niet meer voldoende. De economie is er tot stilstand gekomen.
Portugal: de Lissabontragedie
De fado klinkt extra treurig in de straten van Lissabon. De vierde plaats op het wereldkampioenschap voetbal is een doekje voor het bloeden, want de Portugees gaat erop achteruit. De economie groeit minder snel dan de bevolking, en dus daalt het inkomen per kop. De werkloosheid stijgt en het tekort op de lopende rekening is schrikwekkend hoog. De internationale concurrentie kan de economie van een land langzaam doodknijpen. Portugal is er het trieste voorbeeld van.
Lissabon staat met de neus in de westenwind, maar kon in de jaren negentig niet op tegen de concurrentie uit het Oosten, toen Portugal onbezorgd boven zijn stand leefde. Nu blijven klanten en buitenlandse investeerders weg uit de zuidwestelijke hoek van Europa. Portugal blijft eenzaam en verdwaasd achter.
De jaren negentig waren nochtans hoopgevend. Dankzij de deelname aan de euro daalden de interestvoeten van 16 % in 1992 naar 4 % in 2000. De reële interest zakte van 6 % naar 0 %. Een consumptieboom volgde, ook al omdat de Portugees almaar hogere inkomens verwachtte. De werkloosheid kalfde af en de lonen stegen snel. Maar omdat de arbeidsproductiviteit het tempo van de loonstijgingen niet kon bijbenen, werden de kiemen voor economisch onheil gezaaid. In de tweede helft van de jaren negentig timmerde Portugal naargeestig aan een forse loonkostenhandicap. De mondiale crisis van 2000-2001 gaf de doodslag aan de Portugese economie. De groei stokte en verarming was het lot van de Portugees.
Toen de crisis toesloeg, deed de Portugese regering moedige maar bijzonder slecht getimede inspanningen om de begroting binnen het Europese keurslijf te houden. De budgettaire rem bracht de economie helemaal tot stilstand, waarop de zwakke groei de begroting in 2005 nog meer in de problemen bracht. Het inspireerde de Portugese regering tot de verkoop van belastingvorderingen in een poging de vicieuze cirkel te doorbreken. België haalde voor die begrotingstruc de mosterd in Portugal, maar kan er misschien ook een les uit leren: wie zijn huiswerk niet maakt in goede tijden, vraagt om een gepeperde rekening.
De remedie is pijnlijk. Zelfs Duitsland heeft een jarenlang beleid van loonmatiging moeten verduren om alvast de export weer vlot te trekken, maar dat garandeert nog geen doorstart van de economie. Portugal heeft vooral nood aan een hogere arbeidsproductiviteit, alleen zo valt een betere concurrentiekracht te rijmen met wat loonwinst. Maar dat wordt een bijzonder lastige klus omdat de buitenlandse investeerders zijn weggetrokken. Portugal kampt met een laag menselijk kapitaal, en blinkt absoluut niet uit in onderzoek & ontwikkeling. O ironie, Portugal heeft van alle Europese landen het meest nood aan een Lissabonstrategie. Voorlopig blijft het bij een Lissabontragedie.
Spanje: wanneer gaat de stier door de knieën?
Spanje heeft het Portugese drijfzand ontweken. 2006 is het elfde jaar op rij met een stevige groei (3 % en meer) en 2007 maakt zonder ongelukken het dozijn vol. Net zoals de Spaanse dopingdokter Eufemiano Fuentes zijn behandelde renners nog wat harder laat fietsen, zo ook geeft de lage rente de Spaanse economie een extra zetje – de reële langetermijnrente is in Spanje vorig jaar zelfs onder nul gedoken. Anders gezegd: wie zich in Spanje nu in de schulden steekt, moet gemeten in koopkracht minder terugbetalen. De lening betaalt zichzelf terug.
Zo’n aanbod laten de Spanjaarden niet liggen: ze trekken naar de bank om fors te consumeren en vooraal om massaal in vastgoed te investeren. Er kan dankzij de stijgende inkomens en gedaalde rente maandelijks meer worden afbetaald, en dus veel meer geleend en ook veel meer worden betaald voor een woonst. De vastgoedmarkt slorpt als een spons deze kredietcreatie op. Daarbij komen nog de droom van menig bemiddelde Europeaan om een stekje in Spanje te verwerven én de immigratie in Spanje – het land kent een jaarlijkse bevolkingaanwas met 1,5 % dankzij immigratie. Ze zijn allemaal op zoek naar onderdak, wat de vastgoedmarkt nog meer vleugels geeft. De immigratie en boomende vastgoedmarkt zijn ook de motoren achter de binnenlandse vraag, die zich eveneens vertaalt in een hoog tekort op de lopende rekening. Spanje is daarmee een economische kopie van de VS.
De stijging van de vastgoedprijzen heeft in Spanje echter zeepbelallures aangenomen. Getuige dit zoekertje op het internet: Studio in Madrid van amper 30 m2. Vraagprijs: 289.000 euro (en geen oude peseta’s). De bouwsector is intussen de motor van de Spaanse economie én van de Europese arbeidsmarkt. De eurozone pronkt graag met de miljoenen nieuwe jobs die het voorbije jaar werden gecreëerd, maar driekwart van die jobs is made in Spain. De jongste vijf jaar zijn er in de eurozone 4,5 miljoen jobs bijgekomen, waarvan 3,5 miljoen in Spanje. En vaak gaat het om tijdelijke contracten in de bouwsector. Met bouwvakkers is niks mis, maar het zijn niet de kennisjobs waar Europa zo naar smacht.
Maar wat als stijgende rentevoeten de vastgoedboom wegspoelen? De Spaanse hoogconjunctuur is rentegevoelig, ook omdat de Spanjaarden zich diep in de schulden hebben gestoken (en ook nog eens vaak tegen variabele rentevoeten). De inflatie ligt ook structureel hoger, wat samen met een stagnerende productiviteitstoename ook in Spanje de concurrentiekracht onder druk zet.
De immigratie zorgt wel voor een spontane druk op de lonen, en het Spaanse koninkrijk kan nog rekenen op trouwe Zuid-Amerikaanse afzetmarkten om de uitvoer op peil te houden. Spanje is een van de weinige landen uit de eurozone die de voorbije jaren geen marktaandeel verloren op de afzetmarkten.
Daartegenover staat dat Spanje te weinig andere ijzers in het vuur heeft, en te afhankelijk is van de bouwsector en het toerisme. Premier José Luis Rodríguez Zapatero beseft dat de toekomstige groei van andere sectoren moet komen, maar ook de Spaanse inspanningen wat betreft onderzoek & ontwikkeling laten te wensen over. Het Spaanse mirakel heeft bijgevolg een vervaldatum.
Italië: wereldkampioen in marktaandeelverlies
In Italië is er geen spoor van het Spaanse mirakel. De laars van Europa strompelt langzaam verder. Een aanhoudende zeer lage groei is het resultaat van een wegkwijnende concurrentiekracht en toont aan dat Italië nog altijd niet is afgekickt van het oude geneesmiddel, de devaluatie van de lire.
De Italiaanse concurrentiepositie heeft de voorbije jaren een enorme oplawaai gekregen. Op tien jaar tijd is Italië de helft van zijn marktaandeel kwijt op zijn buitenlandse afzetmarkten. Niemand van de rijke landen doet slechter.
De Italiaanse export teert nog op het verleden. Na de Tweede Wereldoorlog maakte Italië gebruik van zijn lage lonen om zich te specialiseren in arbeidsintensieve sectoren zoals textiel en machinebouw. Maar de Italiaanse ondernemingen zitten nog vast aan die totaal voorbijgestreefde kostenstrategie, en zijn daarom geen partij voor de internationale concurrenten die arbeid vaak voor een prikje in de strijd kunnen gooien. Liep het kostenaandeel in het verleden te hoog op, dan greep Italië terug naar het devaluatiemiddel. Dat kan dus niet langer, terwijl de huidige kostenhandicap in het verleden al lang een devaluatie had uitgelokt.
“Hervormingen zijn nodig, of Italië glijdt af naar een toerisme-economie,” zegt KBC-econoom Bart Van Craeynest. Cruciaal is dat Italië de arbeidsproductiviteit optrekt. Maar ook hier laten de cijfers weinig optimisme toe. De investeringen in onderzoek & ontwikkeling blijven hangen op 1,1 % van het bpp, terwijl 2 % het Europese gemiddelde is, en 3 % de Europese droom.
De regering van voormalig premier Berlusconi heeft de jongste jaren wat hervormingen op de arbeidsmarkt voor elkaar gekregen, waardoor de werkgelegenheid nog goed standhield. Ook het pensioenstelsel werd aangepakt, maar dat volstaat niet om de kostprijs van de vergrijzing voldoende in te dammen. En de Italiaanse overheidsschuld is nog torenhoog, en gaat alweer in stijgende lijn.
Italië zit dus ook in het doodlopende Portugese straatje. Het zal jaren van loonmatiging én verstandige investeringen vragen om een uitweg te vinden.
Griekenland: olympische doping
Griekenland doet het uitstekend. Voorlopig toch. De groei lag de voorbije jaren tussen 3 à 5 %, ruim boven het gemiddelde van de eurozone dus. Maar ook Griekenland moet uitkijken dat het op termijn niet in de Portugees-Italiaanse val trapt.
De Grieken profiteren net als de Spanjaarden van de lage rente – dank u eurolidmaatschap – om stevig te consumeren. Dat zorgt voor een dieprode handelsbalans, hoewel de Griekse exportprestaties voortreffelijk zijn, niet het minst dankzij de herleving in de Balkan en Turkije.
Typisch voor het Griekse verhaal is echter dat de overheid alle budgettaire registers opentrok om de economie aan te zwengelen. Terwijl de Portugese regering de economie helemaal de keel dichtkneep om het overheidstekort onder controle te houden, trok de Griekse regering zich weinig aan van de Europese begrotingsnormen. Ze strooide kwistig met geld. De investeringen voor de Olympische Spelen van 2004 waren de exponent van die strategie, die de economische groei een extra zweepslag gaf, maar een diepe put groef in de begroting en de staatsschuld boven de 100 % van het bbp hield.
De Grieken hebben intussen op hun communiezieltje beloofd om het begrotingstekort terug te brengen naar 3 % van het bpp. Dat zal de economie wat afremmen de komende jaren, net als de hogere inflatie die de concurrentiepositie langzaam aanvreet. Toch zou Griekenland een groei van 3 % moeten kunnen vasthouden. Dat is niet slecht, maar niet genoeg om de Griekse zoektocht naar de heilige graal snel af te ronden. Want de Grieken willen zich zo snel mogelijk de gemiddelde levensstandaard in de Europese Unie eigen maken. De Grieken waren in 1980 tot op 18 % genaderd, maar zagen tegen de eeuwwisseling de kloof weer toenemen tot 35 %. Sindsdien is de inhaalrace hervat, maar met een groei van 3 % per jaar ligt de finish nog vijftien tot twintig jaar ver.
Daan Killemaes
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier