Brussel bloedt

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Communautaire koorts deed Brussel weer eens rillen : in de Proeve van Vlaamse Grondwet blijft Brussel hoofdstad van Vlaanderen (en van de Belgische federatie), maar ook de Wallo/Brux-constructie duikt weer op. Brussel ? Fel begeerd. Toch onbemind. En zo verwaarloosd dat de laatste economische troeven verloren dreigen te gaan.

De diagnose is bekend : het is verkeerd te denken dat Brussel (19 gemeenten) omwille van zijn statuut als federale en internationale hoofdstad voldoende aantrekkingskracht heeft om investeringen binnen het Hoofdstedelijk Gewest te houden of aan te trekken. “Wij stellen een verdere inkrimping vast van het Brussels economisch weefsel, ook in sectoren waarvan men dacht dat ze nooit zouden verhuizen, zoals de diensten en zelfs handelsactiviteiten,” zegt Frans De Keyser, adviseur-generaal van het Verbond van Ondernemingen te Brussel (VOB). Francine Werth, directeur economie van de Kamer voor Handel en Nijverheid van Brussel, bevestigt het (zie grafiek 1 : t.o.v. het landelijk gemiddelde gaat Brussel in àlle sectoren achteruit).

ULB-professor Christian Vandermotten relativeert : met 9 % van de Belgische bevolking genereert Brussel nog bijna dubbel zoveel toegevoegde waarde : ongeveer 15 % van het Belgische BNP. “En dat is nog een onderwaardering, want voeg daar de internationale organisaties aan toe en je kan er gerust 10 % bijdoen. Het wegtrekken van economische activiteiten treft bovendien alle grootsteden en metropolen in dezelfde mate als de Brusselse kern en versterkt de zogenaamde euro-polen of metroplexenrondom Brussel, Londen, Rotterdam, Amsterdam, Parijs.” (Zie kader : Magneet voor de rand).

Op basis van de toegevoegde waarde en de economische beslissingskracht van het stadsgewest Brussel stelde professor Georges Allaert van de Universiteit Gent al in 1993 vast dat “het uitstralingseffect van de Brusselse economie even groot is als dat van de Vlaamse als men Antwerpen buiten beschouwing laat.” Wat dus voor de binnenstad verloren gaat, verschuift in het voordeel van de randgemeenten en ver daarbuiten. Trekt men rond Brussel om de 5 kilometer concentrische kringen (zie grafiek 2), dan ziet men over de periode 1981-’91, tegenover een banenverlies van 10 % en een daling van het aantal inwoners van 11 % voor Brussel, een stijging van respectievelijk 38 % aan jobs en 3 % meer inwoners in de rand ; vervolgens (tweede en derde cirkel) : + 8 % werkcreatie, + 18 % bevolkingstoename en nog eens + 9 % jobs en + 16 % inwoners in de richting van Mechelen, Leuven, Aalst, Halle, Waterloo, Braine-l’Alleud.

OBJECTIEF 1999.

Eenzelfde fenomeen doet zich voor, zij het minder uitgesproken, rond Antwerpen of Luik. Maar voor Brussel heeft dergelijke verschuiving politieke implicaties. Daarom bereiden ook de Brusselse beleids- en zakenkringen zich voor op een nieuwe communautaire ronde in 1999.

Hier en daar flakkert de illusie op om het keurslijf van de 19 gemeenten te doorbreken. Maar de begrenzing van de hoofdstad is geen typisch Belgisch of Brussels fenomeen. Ook de Brandenburgers verwierpen in een referendum een uitbreiding tot “de natuurlijke grenzen van het stadsgewest Berlijn.” Wethouder J. van der Aa van Amsterdam moet evengoed concluderen : “Eén van de oorzaken van de verloedering van de binnensteden is dat de stad sinds de jaren zestig niet meer mocht meegroeien met haar ontwikkeling. Vroeger annexeerde de stad de voorsteden gewoon en zo behield ze de rijkere groepen.” Dat is niet meer vanzelfsprekend. Niet voor Amsterdam of Berlijn. Zeker niet voor Brussel.

Professor Vandermotten vindt dat “droom of utopie ons geen rad voor de ogen moet draaien : de institutionele begrenzing van Brussel mag niet beletten dat men zich ernstig over noodzakelijke intergewestelijke vormen van samenwerking buigt. Niemand heeft baat bij een verloedering van Brussel, onze enige grootstad met internationale uitstraling.”

Centraal in de Brusselse problematiek staat de financiële ademnood van het hoofdstedelijk gewest. Het fiscale draagvlak kalft af : de belangrijkste inkomstenbron (25 miljard frank aan personenbelastingen en 6,5 miljard aan erfenisrechten, samen 64 % van de jaarbegroting) slinkt door de uittocht van (vooral) de middenklasse en van jonge gezinnen (een verlies van 50.000 inwoners de jongste vijf jaar), terwijl de lasten voor een verouderende bevolking en een verpauperde onderklasse met bovenop extra kosten voor een dichtslibbende infrastructuur toenemen. Vergeleken bij de rest van de (vroegere) provincie Brabant is het inkomen van de Brusselaar erop achteruitgegaan : van 140 % in 1967 daalde de verhouding tot 121 % in ’73, 98 % in ’83 en 87 % in 1990.

Logisch dat het stelpen van de uittocht uit Brussel door de Brusselse regering tot topprioriteit verheven werd. Van 950.000 inwoners in ’93 ambieert het Gewest-Ontwikkelingsplan voor Brussel ( Gewop) tegen 2005 opnieuw het niveau van 1983 of 988.000 inwoners te bereiken. Om de nefaste spiraal minder inwoners, dus minder inkomsten, dus minder geld voor noodzakelijke investeringen en dus een verdere uittocht te stoppen. Werknemerskringen vrezen evenwel dat die klemtoon iets te eenzijdig ligt.

ECONOMISCHE BLOEDING.

“Zonder dat men dit beleid moet omgooien integendeel dreigt men thans noodzakelijke beleidsaanpassingen uit het oog te verliezen,” waarschuwt Frans De Keyser (VOB). “Terwijl de beschikbare kantoorruimte in Brussel echt niet overdreven is, worden nieuwe investeringsprojecten het zouden er 10 à 15 per jaar kunnen zijn van zo’n 20.000 m² bemoeilijkt en drijft men ze naar de rand. Halle-Vilvoorde en Waterloo zijn samen reeds belangrijker dan de Antwerpse kantorenmarkt in haar totaliteit (nvdr – lees ook de Immo-bijdrage over Brussel in deze Trends, blz. 57). Dat heeft zijn weerslag op de kwaliteit van de tewerkstelling in Brussel. Impulsen voor de kwijnende middenstand, aanbod van nieuwe diensten aan ondernemingen en afgeleide activiteiten worden verdrongen, omdat de beperkte financiële middelen op woningbouw en renovatie toegespitst zijn in de hoop de belangrijkste inkomstenbron (personenbelasting) veilig te stellen. Maar zo buig je de geleidelijke verschrompeling in de economische bedrijfssectoren niet om.”

De desindustrialisering van Brussel was groter dan de Waalse, zodat de hoofdstedelijke economie momenteel op nauwelijks 10 % industrie en ruim 90 % diensten draait. “Op zichzelf is dat niet dramatisch,” vindt professor Vandermotten. “Het gevaar bestaat echter dat Brussel verwordt tot een vergaarbak van back offices voor pendelaars, terwijl de kwalitatieve en innoverende activiteiten meer en meer buiten de grenzen liggen. De Keyberg in Zaventem is daar een voorbeeld van. De Kanaalzone en het gebied rond het rangeerstation van Schaarbeek zouden aantrekkingspolen moeten worden voor toekomstgerichte industrie en diensten allerhande met vooral een hoge toegevoegde waarde. Zonder een beleid dat daarop gericht is, zal de economische bloeding van Brussel voortgaan.”

Francine Werth van de Kamer van Koophandel stelt vast dat “Brussel wel een broeinest is van nieuwe bedrijven, maar nergens in het land gaan er zoveel even snel failliet. Diegenen die uitgroeien, verhuizen veelal na enkele jaren naar de rand : in het beste geval blijft de maatschappelijke zetel in Brussel, maar niet de productie en bijhorende tewerkstelling.” Recente cijfers over deze delokalisatie zijn in Brussel niet te vinden (of politiek taboe ?), maar de trend loopt in toenemende mate richting Waals-Brabant : naar Waterloo, Braine-l’Alleud, Nijvel en het wetenschapspark van Louvain-La-Neuve (terwijl in de jaren ’70 en ’80 Vlaams-Brabant de favoriete uitwijkplaats was).

“Het wegtrekken van hoogstaande dienstenbedrijven veroorzaakt een nefast domino-effect,” onderstreept Vandermotten. “Van de 650.000 werknemers komt 52 % van buiten Brussel. Als er nieuwe jobs bijkomen, gaan die meestal naar pendelaars. Naast een woningbeleid is er dus nood aan vestiging van beroepsgroepen met koopkracht en een hoog opleidingsniveau. Want dat heeft een positieve weerslag op de aantrekkelijkheid van de binnenstad, omdat er dan een vraag blijft bestaan naar diensten allerhande. En naar handelszaken die steeds harder moeten opboksen tegen shoppingcentra in of buiten de périphérie. Brussel is wel een stad van internationaal niveau, maar onvolledig : te veel administraties en te weinig privé-activiteiten die echt meetellen. Brussel is een magneet voor bijhuizen van internationale groepen, advocatenkantoren, lobby’s, niet-gouvernementele organisaties. Maar de beslissingsmacht ligt niet hier. Daarom is over een termijn van tien jaar de aanwezigheid van internationale instellingen, zoals Europa, belangrijker dan bijvoorbeeld Volkswagen, de grootste industriële werkgever in Brussel. Al kampt Brussel met 25 % werkloosheid en een harde kern van 77.000 laaggeschoolden die weinig uitzicht heeft op een baan, toch is het illusoir dat zelfs een tweede Volkswagen-fabriek daaraan iets zou kunnen verhelpen.”

De Volkswagen-arbeiders komen voor 80 % van buiten Brussel. Eddy Van Gelder, directeur-generaal van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel, ziet vooral redding in het aantrekken van nieuwe diensten en hoogwaardige industrie zoals Technopol dat probeert in spitssectoren van de gezondheidszorg, telecom-multimedia en de precisie-industrie. “Het potentieel zit voor de laaggeschoolden in de dienstensectoren. Nu ook vindt 80 % van de arbeiders in Brussel daar werk,” zegt Vandermotten. Hij noemt het verontrustend dat tussen ’81 en ’91 de banksector in Brussel groeide met 10 %, maar net erbuiten met 86 % ; dat de handel in de binnenstad daalde met 27 %, terwijl die met 8 % vooruitging aan de rand en zelfs met 28 % iets verderop.”

Professor Paul Kestens van de ULB treedt zijn collega bij : “Brussel moet zijn interne ontplooiingskansen optimaliseren in overleg met de Vlaamse en Waalse overheden die bevoegd zijn voor de overige delen van het ruimere stadsgewest Brussel. Daarnaast zijn nieuwe financieringsmechanismen nodig, zodat het Brussels Gewest de middelen krijgt om een beleid uit te stippelen op maat van deze grootstad. Brussel zou meteen uit de financiële problemen zijn als het op een meer evenwichtige manier zou kunnen beschikken over de op zijn grondgebied gegenereerde toegevoegde waarde BTW of vennootschapsbelasting. Zoals Franse en Duitse steden dat kunnen.”

ERIK BRUYLAND DAAN KILLEMAES

BRUSSEL, DIENSTENCENTRUM Te weinig toegevoegde waarde.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content