Strijd om dividenden in de oliesector
Het dividendfetisjisme bij de oliereuzen is andermaal slecht nieuws voor de oliedienstenbedrijven. Hun aandelen zijn de klap van de eerste olieduik vijf jaar geleden nooit te boven gekomen.
De olieprijs is de jongste dagen en weken weer volop voorpaginanieuws. Wie op zoek is naar een mooi voorbeeld om aan eerstejaarsstudenten economie het belang van vraag en aanbod voor de prijs uit te leggen, kan de grafiek met de evolutie van de olieprijs dezer dagen gebruiken. De combinatie van een stijgend aanbod (een prijzenoorlog tussen Saudi-Arabië en Rusland met op de achtergrond de Amerikaanse schalieolieproductie) en een dalende vraag (de impact van covid-19) doet een prijs kelderen in geen tijd. Die ging van 70 dollar per barrel (vat van 159,24 liter) Brent-olie naar iets meer dan 20 dollar in één maand. In één week herstelde de prijs tot 30 dollar. De oliesector herbeleeft het jaar 2015. Dat was een traumatische periode voor de oliesector in het algemeen en de oliedienstbedrijven in het bijzonder.
Wereld zwemt in olie
Saudi-Arabië heeft de kranen wijd open gezet met een maximumcapaciteit van 13 miljoen vaten per dag voor de staatsoliempaatschappij Aramco(voorheen 12 tot 12,3 miljoen vaten). Rusland deed er een half miljoen vaten bovenop en ook de Verenigde Arabische Emiraten hebben plannen om hun productie op te drijven van 3,1 naar 4 miljoen barrels per dag.
Dat gebeurt precies op een ogenblik dat de vraag naar olie een nooit eerder gezien duik heeft genomen. Op het dieptepunt van de financiële crisis zakte het verbruik van olie met 1 miljoen vaten per dag. De stilaan wereldwijde lockdown heeft het vliegtuigverkeer met meer dan 60 procent doen dalen en de verplaatsingen met de wagen of het openbaar vervoer in de grote steden zijn met 90 tot 95 procent teruggelopen. Dat kan in april leiden tot een daling van de vraag met 14 miljoen vaten op een totaal van ongeveer 100 miljoen barrels per dag, volgens het beurshuis Morgan Stanley. Dat zou weer kunnen normaliseren tot een daling tot 5 miljoen vaten per dag in de tweede jaarhelft, als het economische leven geleidelijk wordt hervat.
De combinatie van die twee elementen zorgt ervoor dat de wereld zal zwemmen in overtollige olie en dat de limieten van de olieopslagcapaciteit zullen worden getest. We evolueren naar een overcapaciteit van 3,6 miljoen vaten per dag. Die kunnen niet alleen op land worden gestockeerd. Omdat de olietankers worden gehuurd om olie te stockeren en niet te transporteren, zijn de olietankertarieven weer richting 60.000 tot 70.000 dollar per dag geklommen. Dat verklaart het puike beursparcours van Euronav in deze moeilijke beursperiode.
Dat zet extra druk op de prijzen, zodat de belangrijkste huizen hun olieprijsverwachtingen op korte en langere termijn haast dagelijks verlagen. Voor het tweede kwartaal schommelen de prijsverwachtingen tussen 20 en 30 dollar. Ze evolueren naar 30 tot 35 dollar tegen eind dit jaar. Voor volgend jaar liggen de verwachtingen gemiddeld tussen 40 en 45 dollar. Ondanks het verwachte economische herstel zal de verwerking van de enorme olievoorraden die dit jaar worden opgebouwd, een normalisering van de prijs richting het langetermijngemiddelde van 50 tot 60 dollar per vat afremmen.
Heiligschennis
Een belegging in olieaandelen was de voorbije jaren al niet de beste keuze, maar de combinatie van een spectaculaire duik van de olieprijs en een algemene beurscrash deed de koersen van de grote oliemajors naar dieptepunten zakken. Tijdens de bankencrisis dook het aandeel van Royal Dutch Shell naar 17 euro. Dat gebeurde een tweede keer begin 2016 toen de olieprijs op 28 dollar stond om een piek te bereiken op ruim 31 euro in het voorjaar van 2018. Maar in maart 2020 was er een val naar minder dan 11 euro.
Dat bracht de dividendrendementen van heel wat oliemaatschappijen in de dubbele cijfers (11% voor Royal Dutch Shell), op één voorwaarde: dat het dividend niet wordt verlaagd. Net als in 2015-2016 is dat opnieuw hét thema onder analisten en beleggers. De meningen zijn erg verdeeld. Maar de oliereuzen zien een dividendverlaging als heiligschennis. In 2016 hebben de managementteams alles gedaan om hun dividend te behouden en zijn daar ook in geslaagd. Opnieuw pakken de majors uit met een opschorting van inkoopprogramma’s van eigen aandelen, de verkoop van niet-strategische activa, en een drastische vermindering van de investeringen en de operationele uitgaven. Voorlopig heeft geen enkele reus het woord ‘dividendverlaging’ in de mond genomen.
Het is al zonneklaar dat de winsten en de vrije kasstromen van de oliemajors dit jaar een flinke klap zullen krijgen, en dat de winst volgend jaar normaliseert. In die optiek lijkt het niet erg waarschijnlijk dat de dividenden kunnen worden gehandhaafd.
Maar de bedrijfsleiders willen ver gaan om het dividend overeind te houden. In 2016 hebben ze hun schuldgraad laten oplopen om het dividend te kunnen dekken. Gelukkig is die schuldgraad in de sector de voorbije jaren sterk terugdrongen tot gemiddeld 28 procent, onder meer door de verkoop van activa. Er is dus wel ruimte. Maar enkel bij het optimistische scenario dat de olieprijs eind dit jaar 35 dollar bedraagt en gemiddeld 45 dollar in 2021, zijn stabiele dividenden nog enigszins realistisch. In het sombere scenario dat de olieprijs dit jaar onder 30 dollar blijft en volgend jaar niet verder dan 35 dollar herstelt, wordt het eerder onrealistisch dat de dividenden worden gehandhaafd.
Ramp voor oliediensten
Het dividendfetisjisme bij de oliereuzen is andermaal slecht nieuws voor de oliedienstenbedrijven. Hun aandelen zijn de klap van de eerste olieduik vijf jaar geleden nooit te boven gekomen. De winsten zijn nooit echt hersteld, omdat het aantal orders in zeker mate hernam, maar de prijzen niet. Deze tweede olieschok is een ramp, omdat de oliedienstenbedrijven opnieuw de pineut zullen zijn van de besparingsdrift bij de oliegiganten om hun dividend te redden.
De veruit grootste oliedienstenspeler ter wereld, het Frans-Amerikaanse Schlumberger, bereikte in 2014 een omzetpiek van 48,6 miljard dollar. De bedrijfskasstroom (ebitda) bedroeg 13,7 miljard dollar (ebitda-marge van 28,2%) en de winst per aandeel 5,61 dollar (winstmarge van 20,5%). Vijf jaar laten lag de omzet een derde, de ebitda-marge de helft en de winstmarge zelfs 70 procent lager. De hoop op beterschap is de voorbije weken volledig de grond ingeboord. Erger nog, de winst zal meer dan waarschijnlijk weer smelten als sneeuw voor de zon. Er lijken opnieuw harde tijden aan te breken voor de deelsector van de olie-industrie.
Malaise noopt tot duidelijke keuzes
We maken een duidelijk onderscheid tussen de grote oliemaatschappijen en de oliedienstenbedrijven. De voorkeur gaat vandaag uit naar een belegging in klassieke oliemaatschappijen boven de oliedienstenbedrijven, die financieel al verzwakt waren en opnieuw heel slechte cijfers zullen kennen doordat oliereuzen een serieuze daling van de investeringsbudgetten aankondigen. We achten de kans klein dat er geen enkele dividendverlaging zal volgen, maar de rendementen zullen voldoende hoog blijven om aantrekkelijk te zijn voor investeerders.
We hebben een voorkeur voor een belegging in AkerBP door de koppeling van productiegroei op langere termijn met een hoog dividend. Maar we hebben geen bezwaar tegen een investering in BP, Royal Dutch Shell of Total (lees ook blz. 113), maar met lage limiet. Bij Equinor is de dividenddekking het beperktst. Voor oliedienstenbedrijven zijn we de komende zes tot twaalf maanden een pak voorzichtiger. Daarom verminderen we in de voorbeeldportefeuille onze positie in Schlumberger om de positie in AkerBP op termijn op te trekken.
Strategie
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier