Hoe competitief is België met een hoger minimumloon?

Het minimumloon is een van de grote thema’s van het interprofessionele overleg. Voor de vakbonden moet het dringend omhoog, voor de werknemers ligt het al hoog genoeg. Een welles-nietesspelletje? Nee. Het resultaat van deze onderhandelingen heeft een grote invloed op de werkgelegenheid in ons land.

1258,91 euro bruto per maand. Dat is vandaag het Belgische minimumloon. Daarmee bevindt ons land zich in het Europese koppeloton. Eurostatcijfers van de voorbije drie jaar tonen aan dat slechts zes EU-landen een minimumloon hebben dat hoger dan 1000 euro ligt. België staat in de rangschikking van 2006 op de vijfde plaats. Als we de minimumlonen op basis van koopkrachtpariteit bekijken, bekleedt ons land ook een hoge positie (zie tabel: Minimumlonen in Europa).

Toch vinden de vakbonden dat de Belgische minimumlonen omhoog moeten. Ook moet het verlaagde minimumloon voor 18- tot 21-jaren worden afgeschaft. Het is een van hun belangrijkste eisen tijdens de interprofessionele onderhandelingen. “Buiten het feit dat de economie het goed doet en er dus ruimte is, zijn de brutominimumlonen al meer dan tien jaar niet verhoogd,” zo luidt het in syndicale kringen. De laatste brutoverhoging (+12,50 euro) dateert al van 1993. Voor de vakbonden speelt het brutominimumloon echter een cruciale rol in de financiering van de sociale zekerheid. ABVV-voorzitter Rudy De Leeuw legt er de nadruk op dat “het interprofessionele minimumloon een instrument is voor solidariteit met de zwakste werknemers, waaronder een groot aantal laagbetaalde vrouwelijke werknemers”.

De vakbonden geven wel toe dat de nettolonen de voorbije jaren zijn toegenomen. Dat komt door allerlei lastenverlagingen zoals de invoering van de werkbonus (lagere persoonlijke sociale bijdrage). Maar als iemand bijvoorbeeld met pensioen gaat of werkloos wordt, wordt zijn vervangingsuitkering gebaseerd op het brutoloon. Dat is de reden waarom een pleidooi wordt gehouden voor een hoger minimumloon.

Werkgevers van hun kant benadrukken dat de minimumlonen de voorbije jaren wél gestegen zijn, zowel bruto als netto. Het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) haalt daarvoor zowel cijfers van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) als eigen berekeningen aan. Volgens het CRB zijn de minimumlonen tussen 1996 en 2006 bruto met 18 % en netto met 31,22 % gestegen. De koopkracht is in diezelfde periode toegenomen met meer dan 9 %. De berekeningen van het VBO liggen in dezelfde lijn. De brutominimumlonen zijn met 19,5 % gestegen en de nettolonen met 29,5 %. “Fiscale hervormingen, indexeringen en aanpassingen van het minimumloon hebben het nettobedrag in tien jaar tijd met liefst 30 % doen toenemen,” stelt Bart Buysse van het sociale departement van het VBO. “Het nettobedrag van het minimumloon volgt bovendien dezelfde trends als het nettoloon van bijvoorbeeld een werknemer die onderworpen is aan de barema’s van het paritair comité 218 en die maximaal van de loonnorm genoten heeft.”

50 % van gemiddeld loon

Gaat het hier om een welles-nietesspelletje tussen werkgevers en vakbonden? Een interessant thema voor economen waar we niet te veel aandacht aan moeten besteden? Nee, integendeel. Volgens het VBO ontvangt 6,5 % van de beroepsbevolking een minimumloon. Met het aantal werknemers in de privésector als basis spreken we hier toch over zo’n 160.000 werknemers. Het ABVV komt op hogere cijfers uit: “We verzamelen bijkomende objectieve analyses. Wij schatten de doelgroep op ongeveer 200.000 werknemers.” In vergelijking met een land als Frankrijk, waar 15,5 % van de werknemers in de privésector voor het minimumloon werkt, is dat niet indrukwekkend. De Europese Commissie berekende onlangs dat in de EU-15 meer dan 15 % van de werknemers (ruim 20 miljoen mensen) een minimumloon krijgt uitbetaald.

Toch blijft dit ook in België een niet onbelangrijke groep. Het gaat hier om werknemers wier loon volgens de vakbonden niet alleen te laag is, maar bovendien niet meer met het gemiddelde loon mee evolueert. En hier luiden de vakbonden de alarmbel, want dat zou leiden tot een diepere kloof tussen arm en rijk. Volgens het ABVV is de verhouding tussen het brutominimumloon en het gemiddelde brutoloon verslechterd: het daalde van ongeveer 50 % in 1993 naar 45 % in 2006. Sommige experts vinden dat te laag. Het Duitse Wirtschafts- und Sozialwissenschaftliche Institut (WSI) gaat ervan uit dat het minimumloon 50 % van het gemiddelde loon moet bedragen. Wat daaronder valt, moet worden beschouwd als een armoedeloon.

Het hoogste minimumloon in relatieve termen vinden we in Frankrijk, waar het op 62 % van het gemiddelde loon ligt. In sommige landen liggen die ratio’s echter een stuk lager en komen ze niet uit boven 40 % of zelfs 30 % van de gemiddelde lonen. Onderaan bengelen Spanje en Tsjechië, dat uitkomt op ongeveer 32 % van het gemiddelde.

Het WSI pleit daarom voor een Europees minimumloonbeleid. Elk land zou dan verplicht worden om geleidelijk het minimumloon te doen stijgen tot een niveau van minstens 50 % – en in de toekomst 60 % – van het gemiddelde loon in een land. Wat België betreft, is er dus nog een weg af te leggen. Het VBO verdedigt zich echter: het huidige minimumloon bedraagt wellicht ongeveer 50 % van het gemiddelde loon. Je moet namelijk rekening houden met allerlei premies en de vergoedingen voor overuren en nachtarbeid. Bovendien is de evolutie van het minimumloon tegenover het gemiddelde loon te verklaren door het feit dat voor de berekening van het gemiddelde loon ook de toplonen van managers zijn meegeteld.

Een gelijkaardige analyse lezen we in het jaarverslag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (HRW): “Het gewaarborgde gemiddelde minimummaandinkomen (GGMMI) is het minimale inkomen uit arbeid dat de werkgever in de particuliere sector over een gemiddelde maand aan een voltijdse werknemer moet garanderen. Het GGMMI is gekoppeld aan de gezondheidsindex van de prijzen. Meer relevant voor de tewerkstelling zijn echter de minimumlonen vastgelegd door de paritaire comités, zijnde het laagste brutoloon uit de loonbarema’s. Aangezien ‘inkomen’ een ruimer concept is en naast het brutoloon ook een aantal premies bevat, moet het gemiddelde maandinkomen dat overeenstemt met een bepaald minimumloon berekend worden om na te gaan of het GGMMI gerespecteerd wordt.”

En volgens een studie van de federale overheidsdienst Arbeid die al uit 1999 dateert, ligt het maandinkomen dat met het minimumloon overeenkomt in de meeste paritaire comités ruimschoots hoger dan het GGMMI. Volgens de HRW is de vergelijking tussen minimumloon en gemiddeld loon wel degelijk een goede graadmeter voor de generositeit van het minimumloon. En in Europa scoort België zoals gezegd hoog (bijna 50 %) en zou het eigenlijk nog hoger moeten uitkomen. Zegt het rapport van de HRW: “Indien rekening gehouden wordt met het feit dat het laagste gemiddelde maandinkomen in de meeste sectoren het GGMMI overschrijdt, kan men aannemen dat de generositeit ervan in de statistieken wel eens wordt onderschat. Dat geldt niet voor de andere landen, waar het minimumloon bepaald wordt door de overheid en van toepassing is in alle sectoren.”

Globalisering dicteert loonmatiging

Dus het lijkt met die lage minimumlonen nog mee te vallen. Het VBO waarschuwt er ook voor om het minimumloon te koppelen aan de evolutie van het gemiddelde loon, en zeker in de vorm van een percentage. Reden: die gaan op elkaar inwerken. Elke stijging van het minimumloon heeft een effect op de minima en barema’s in de sectoren, en geeft onmiddellijk aanleiding tot een stijging van het gemiddelde loon, dat op zijn beurt weer leidt tot een aanpassing van het minimumloon. Enzovoort. Bovendien zal elke stijging van het gemiddelde loon door andere factoren (bijvoorbeeld een verdere stijging van de toplonen) automatisch aanleiding geven tot een stijging van het minimumloon. Hierdoor zou het hele stelsel van loonvorming en loonmatiging op de helling worden gezet en zouden de lonen snel uit hun voegen barsten, met alle gevolgen van dien voor onze concurrentiepositie.

En er zijn nog andere redenen waarom we ons vragen kunnen stellen bij hogere minimumlonen. Economen en specialisten in arbeidsrecht verwijzen naar de globalisering. Die maakt dat loonmatiging momenteel in Europa het ordewoord is. Een stijging van de minimumlonen gaat in tegen die trend en bedreigt de competitiviteit van de ondernemingen. Vandaar dat men vaak stelt dat een verhoging van de minimumlonen een garantie is voor jobverlies. Het is namelijk zo dat critici van hogere minimumlonen ervan uitgaan dat een stijging juist de groep die men wil helpen, viseert. Minimumlonen die stijgen, zijn vooral gericht op werknemers met een lage arbeidsproductiviteit. Maar zij zullen juist uit de arbeidsmarkt worden gestoten, omdat door de hogere loonkosten bedrijven een hogere arbeidsproductiviteit zullen eisen. Dat betekent minder laaggeschoolden aan het werk en als antwoord op de gestegen loonkosten bijvoorbeeld ook meer investeringen in kapitaal (ook dat betekent minder banen). Een keuze die in de jaren tachtig door veel bedrijven werd gemaakt. Bij een loonsverhoging kiezen bedrijven ook voor beter opgeleide mensen, waardoor laaggeschoolden uit de markt worden geduwd.

De zwakkeren zijn dus altijd de klos. Of althans zij die buiten de arbeidsmarkt staan. Die zouden bij hogere minimumlonen wat graag willen werken, maar zullen minder snel een job aangeboden krijgen wegens de gestegen arbeidskost. Het aanbod aan arbeid stijgt terwijl de vraag daalt, en werkloosheid is het onvermijdelijke gevolg. Terwijl zij die al werk hebben, kunnen genieten van een hoger inkomen. Vooral de laaggeschoolde jongeren dreigen hier de pineut van te worden. “Paradoxaal genoeg is dat dé categorie van werknemers waarvoor de vakbonden steeds opnieuw aandacht vragen, ook in het Generatiepact,” concluderen de VBO-studaxen.

Het argument van jobvernietigende minimumlonen kan de vakbonden echter helemaal niet overtuigen. De grote meerderheid van recente studies in Europa – onder andere van de Oeso – besluit dat nationale minimumlonen geen rechtstreeks negatief effect op de werkloosheid hebben, stelt het ABVV. Rudy De Leeuw haalt ook het voorbeeld van Groot-Brittannië aan. Daar werd in 1999 een nationaal minimumloon ingevoerd, dat sindsdien aanzienlijk gestegen is in reële termen zonder een negatieve impact op de werkgelegenheid.

De Leeuw verwerpt ook de stelling dat hogere minimumlonen marktaandeel kosten: “Het verlies aan marktaandeel kan niet zomaar toegeschreven worden aan kostenfactoren, maar heeft veel te maken met de structuur van onze export, met onze exportmarkten en onze achterstand op het vlak van innovatie.”

Minimumlonen steunen innovatie

De vakbonden blijven als vanouds hameren op de positieve gevolgen van een toename van de koopkracht dankzij hogere minimumlonen. Ze worden daarin bijgetreden door het WSI, dat stelt dat een hoger minimumloon er op een significante manier toe bijdraagt om “de private vraag te stabiliseren en te fungeren als een buffer tegen deflatoire tendensen”. Het VBO wijst op de maatregelen die op dat vlak al genomen zijn en ziet vooral heil in een verdere verhoging van het nettobedrag van het minimumloon via fiscale en parafiscale maatregelen, dus zonder de loonkosten te verhogen.

Overigens nam de federale regering in dat verband onlangs een aantal beslissingen. Zo werd 30 miljoen euro toegekend aan de sociale partners om in het kader van het interprofessioneel overleg een model uit te werken om het minimumloon te verhogen. Een forfaitaire en niet-belaste verhoging van de werkbonus kan daarbij een piste zijn. Daarnaast wordt 74 miljoen euro voorzien voor een verdubbeling van de jobkorting in 2007 (een forfaitair beroepskostenbedrag in de fiscaliteit), waarmee het nettoloon van actieven met lage en middelmatige inkomsten zal toenemen.

De vakbonden vinden de nadruk op nettolonen een eenzijdige visie. De blokkering van het brutominimumloon en de organisatie van een koopkrachtstijging via een verlaging van sociale bijdragen zal volgens hen leiden tot een loonval, waardoor werknemers niet meer geïnteresseerd zijn in promotie omdat ze anders een deel van hun bijdrageverlaging zullen verliezen. Die bijdrageverlaging verdwijnt omdat ze bij die bewuste promotie in een hogere inkomenscategorie terechtkomen. Volgens ABVV-voorzitter Rudy De Leeuw staat dit haaks op “de wil om tot een innovatieve economie te komen, steunend op de vorming van werknemers en een verhoging van de productiviteit. Het minimumloon blokkeren geeft geen garantie voor jobbehoud, maar remt vormingsinspanningen en een verbetering van de kwalificatie af.”

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content