Fed moet inbinden

De Fed wil zo graag de opwaartse rentecyclus bevestigen. Maar Mario Draghi, de voorzitter van de Europese Centrale Bank, en Haruhiko Kuroda, de voorzitter van de Bank of Japan, overwegen nog eerder bijkomende stimuleringsmaatregelen.

Tot vrijdag 3 juni 14.30 uur onze tijd leek spannend te worden tijdens de vergadering van de Federal Reserve op 14 en 15 juni. Verscheidene uitspraken en commentaren hadden de indruk gewekt dat de Amerikaanse centrale bank neigde naar een tweede renteverhoging. De eerste kregen we net voor het einde van vorig jaar. Maar toen het Amerikaanse banenrapport voor de maand mei zo zwaar ontgoochelde – slechts 38.000 nieuwe banen tegenover de 160.000 die gemiddeld waren verwacht – smolt de kans op een snelle renteverhoging als sneeuw voor de zon.

De Fed moet inbinden, maar het scenario dat er nog twee renteverhogingen kunnen volgen, is nog niet helemaal van de baan. Al zijn er voldoende economen en strategen die eraan twijfelen of er überhaupt nog renteverhogingen volgen dit jaar, of die tippen op hooguit één. Het meest gebruikte scenario is dat de Fed in de herfst een tweede renteverhoging doorvoert, op voorwaarde uiteraard dat de volgende banenrapporten de ongunstige tendens van de voorbije twee maanden niet bevestigen.

De financiële literatuur heeft het de voorbije maanden al uitvoerig gehad over de divergentie in het monetaire beleid tussen de Verenigde Staten enerzijds en Japan en Europa anderzijds. De Amerikaanse centrale bank wil graag bevestigen dat we wel degelijk weer in een opwaartse rentecyclus zitten, terwijl ECB-voorzitter Mario Draghi en voorzitter van de Bank of Japan Haruhiko Kuroda nog eerder bijkomende stimulusmaatregelen overwegen en al met het nieuwe experiment van de negatieve rente van wal zijn gestoken. Een monetaire verstrakking staat in de eurozone en in Japan absoluut nog niet op het programma.


Uitzonderlijke situatie

Eigenlijk bevinden we ons niet zo vaak in deze situatie. Het is al meer dan twee decennia geleden dat het monetaire beleid van de grootste centrale banken op een dubbel spoor zat. In mei 1994 verhoogde Alan Greenspan de Amerikaanse basisrente van 3 naar 3,5%, terwijl de voorzitter van de Duitse Bundesbank Hans Tietmeyer de Duitse basisrente van 5 naar 4,5% verlaagde (de ECB en de euro bestonden nog niet, Duitsland was de leidraad voor de Europese rentevorming). Greenspan wilde de stijgende inflatie in de Verenigde Staten de baas worden, Tietmeyer wilde de economische expansie in Duitsland stimuleren. Maar beiden wilden vooral de dollar doen stijgen ten opzichte van de Europese munten.

Maar net als toen zorgde een verschillende aanpak in het monetaire beleid niet meteen voor een opmars van de dollar (USD) tegenover de euro (EUR). Ruim twee decennia geleden duurde het nog een vol jaar alvorens het groene biljet aan een sterke opmars van enkele jaren begon tegenover de Europese valuta. Ook nu bevindt de dollar zich al afgerond een jaar in de vork van 1,05 tot 1,15 USD voor 1 EUR, en is van de opmars van de USD naar pariteit tegenover de EUR, die al een jaar is aangekondigd, nog niets in huis gekomen.

Ook de ontwikkeling van de rente, vooral dan de lange rente, is interessant om volgen. Ook hier is het verloop minder uiteenlopend dan de consensus aanvankelijk had ingeschat en is de impact op de (beleggings)kapitaalstromen binnen de perken gebleven.

Partner Content