Bart De Wever (N-VA) spiegelt zich graag aan zijn voorganger Jean-Luc Dehaene uit de jaren 90. Nochtans doet één van de pijlers van het begrotingsakkoord eerder denken aan de jaren 80 van premier Wilfried Martens: de centenindex waarvan een deel van de opbrengst naar de staatskas gaat. Ze is een lichte kopie van drie indexsprongen tussen 1984 en 1987 die sociale zekerheid moesten stutten.
De 9,2 miljard euro aan saneringen van de federale regering moet het begrotingstekort in 2029 terugbrengen naar 4,36 procent van het bbp. Eerste minister Bart De Wever vergelijkt deze besparingsoperatie met de jaren 90. Aan het begin van dat decennium bedroeg het begrotingstekort bijna 7 procent van het bbp. Tegen 1999 hadden twee regeringen onder leiding van Jean-Luc Dehaene (CVP) dat deficit teruggebracht naar minder dan 3 procent van het bbp. In zijn State of the Union refereerde De Wever vaak naar de Dehaene-jaren.
Politicoloog Bart Maddens (KU Leuven) gaf in Terzake op Canvas de voorkeur aan een vergelijking maken met de jaren 80 onder eerste minister Wilfried Martens. In 1981 bedroeg het begrotingstekort een gigantische 16 procent van het bbp en in 1987 was dat gedaald tot 8 procent. Het gevolg van een devaluatie, structurele hervormingen, extra belastingen en besparingen plus verschillende indexsprongen.
Indexsprongen om de schatkist te spekken
Maddens verkiest de parallel met de jaren 80 omdat de hervormingen van de regering-De Wever (pensioenmalus, activering langdurig zieken, beperking werkloosheid, flexibele arbeidsmarkt) naar Belgische normen zeer verregaand zijn. En de geplande bijsturing van de automatische indexering in 2026 en 2028 vertoont gelijkenissen met 40 jaar geleden. De regering-De Wever hanteert in de komende jaren een centenindex waarbij de lonen tot 4.000 euro bruto volledig worden geïndexeerd. Maar wie meer verdient, krijgt geen indexering op alles boven de 4.000 euro.
Wel is het zo dat de werkgevers die indexering daarboven nog moeten betalen, en de helft van dat geld gaat naar de staatskas. De andere helft is een bonus voor de bedrijven: de loonkosten stijgen minder dan gedacht en dat versterkt hun concurrentiepositie.
Die centenindex is niet zo uniek en is eigenlijk een afgezwakte vorm van de ingrepen uit de jaren 80. Tijdens de toenmalige zware saneringen werd eerst een devaluatie doorgevoerd met een indexsprong. Maar vooral: daarop volgden verschillende indexsprongen van 2 procent, in 1984, 1985 en 1987. De opbrengst ervan ging naar de sociale zekerheid. Wat een loonkostenwinst voor de bedrijven had kunnen zijn, is toen integraal naar de schatkist gegaan.
“De indexsprong van de regering-Michel in 2015 was dan weer zuiver een maatregel om de concurrentiekracht te herstellen,” zegt Pieter Timmermans, topman van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). “De opbrengst was volledig voor de bedrijven. Met deze centenindex is het positief dat de helft bij de bedrijven blijft en de concurrentiekracht versterkt wordt. Dat is bovendien een goede zaak omdat de grote bedrijven in de activering van langdurig wellicht worden opgezadeld met extra kosten.” De nieuwe bijdragen en verplichtingen rond langdurig zieken gelden immers enkel voor bedrijven met meer dan 50 werknemers.
Vooral concurrentiehandicap bij lage lonen?
Economen Gert Peersman en Etienne de Callataÿ hebben wel bedenkingen bij de centenindex. Volgens kampt België vooral voor de lagere lonen met een concurrentiehandicap ten opzichte van het buitenland, maar voor die groep blijft de automatische loonindexering en dus de stijgende loonkosten integraal bestaan. Bijgevolg valt daar niet direct extra jobcreatie te verwachten.
Dat argument overtuigt Pieter Timmermans niet: “We zitten nu wel in een ietwat andere economische toestand. De klappen vallen bij de internationaal concurrerende bedrijven die veel hoge lonen betalen. Bij de lage lonen is volgens mij het verschil tussen werken en niet werken belangrijker. En voor die groep kun je beter de koopkracht versterken via bijvoorbeeld een verlaging van de personenbelasting. Waardoor het inkomensverschil met uitkeringstrekkers groter wordt.”
Toen het begrotingsakkoord bekend raakte, was ook de kmo- en zelfstandigenorganisatie Unizo gematigd positief over de centenindex. Gedelegeerd bestuurder Bart Buysse: “Dit is geen indexsprong, maar wel een welgekomen rem op de loonexplosie. Dat erkennen we. De loonkosten zetten vandaag immers een grote druk op onze kmo’s.”
Kritisch voor aanpak ‘vervennootschappelijking’
Maar Unizo was wel kritisch voor de bijsturing van een aantal fiscaal voordelige regimes voor winstuitkeringen bij managementvennootschappen en kleine vennootschappen in het algemeen. Die regimes blijven bestaan, maar het tarief op de winstuitkering gaat omhoog. Buysse: “We zien toch extra ingrepen tegen ‘vervennootschappelijking’, via aanpassingen aan VVPR-bis en de liquidatiereserve. Dat gaat verder dan was afgesproken, en het raakt elke ondernemer met een vennootschap.”
Als kaderleden en managers wegvluchten naar managementvennootschappen is dat niet alleen omdat de gemiddelde fiscale druk in dat stelsel 35 procent bedraagt, daar waar dat voor een zelfstandige in eenmanszaak 50 procent is en voor een loontrekkende nog meer. Daarnaast zijn de sociale bijdragen voor de werknemers niet geplafonneerd. Het loon dat in aanmerking wordt genomen voor het berekenen van uitkeringen is echter wel geplafonneerd tot maximaal 3.365,16 euro per maand. Een deel van de sociale bijdragen voor hogere inkomens zijn dus zuivere belastingen. Dat veroorzaakt ergernis. “Dat is voor kaderleden en managers een belangrijke reden om voor een managementvennootschap te kiezen”, zei fiscaal expert Kristof Willekens een paar maanden geleden nog in Trends.
Dehaene voorspelde succes managementvennootschappen
De ironie is dat het basis van het succes van de managementvennootschappen ook in de jaren 80 werden gelegd, meer bepaald met de wet-Dhoore van 1983. Jean-Luc Dehaene was toen minister van Sociale Zaken in de regering-Martens V. Toen betaalde men boven een bepaald loon geen sociale bijdragen. Die waren dus geplafonneerd en met de lonen boven dat plafond werd ook geen rekening gehouden voor de berekening van de uitkering .
Als crisismaatregel werd dat plafond in 1983 losgelaten. Hoe meer inkomen, hoe meer sociale bijdragen. Maar de latere pensioenuitkeringen zouden verhoudingsgewijs niet mee volgen. Jean-Luc Dehaene schrijft daarover in zijn memoires: “Als crisismaatregel op korte termijn was dit verantwoord , maar op lange termijn zouden de nadelen doorwegen. Ik beging de fout er geen tijdelijke maatregel van te maken, want aan de deplafonnering zijn immers een aantal neveneffecten verbonden . De loonkosten voor de middenkaders en de kaders verhogen hierdoor buitensporig (…) De deplafonnering ondermijnt daarnaast het verzekeringskarakter van de sociale zekerheid (…) Als crisismaatregel is deze werkwijze tijdelijk te verantwoorden , maar als structurele maatregel wordt hij contraproductief (…) De vele managementvennootschappen en /of consultantcontracten op managementsniveau vinden daar hun oorsprong.”
Of hoe Jean-Luc Dehaene al in 2012 het huidige succes van de managementvennootschappen voorspelde.