De sociale partners hebben geen akkoord gevonden over de stijging van de lonen. Dus stijgen de brutolonen de komende twee jaar enkel met de automatische indexering. Dat was verwacht. De loonnormwet duwt vakbonden en werkgevers in een carcan. Wil men vrije loononderhandelingen, dan moeten taboes zoals de automatische loonindexering overboord.
Jarenlang was het een hoofdpunt in het sociaaleconomische nieuws: de reële stijging van de lonen in de volgende twee jaar, zoals de vakbonden en werkgevers die hadden afgesproken. En ook als er geen akkoord werd bereikt en de regering de loonnorm moest opleggen, was dat groot nieuws. De voorbije week moest je zoeken naar de berichtgeving over het nochtans mislukte overleg in de Groep van 10.
Vakbonden en werkgevers wisten geen akkoord te vinden over extra koopkrachtmaatregelen boven op de automatische loonindexering. In 2025-2026 wordt een brutoloonstijging van ongeveer 5 procent verwacht. Het is nu aan de regering om de knoop door te hakken. Wellicht blijft het bij die loonindexering.
Structurele loonkostenhandicap
Dat het mislukken van het interprofessioneel overleg weinig ophef veroorzaakt, was voorspelbaar. Decennialang was een loonakkoord tussen vakbonden en werkgevers de hoeksteen van het zo geroemde Belgische sociaal overlegmodel. Maar omdat de Belgische loonkosten veel sneller stegen dan in onze buurlanden werd in 1996 de wet op het concurrentievermogen in het leven geroepen. Die moest de loonkostenhandicap binnen de perken houden. Grote ontsporingen kwamen er niet meer en zelfs onder regeringen geleid door de PS’er Elio Di Rupo tussen 2011 en 2014 werd gekozen voor loonmatiging waarbij de lonen boven op de automatische indexering amper stegen. Dat belette echter niet dat België een structurele loonkostenhandicap ten opzichte van de buurlanden opbouwde. De regering-Michel (2014-2018) besloot de loonnormwet dan maar te verstrengen. Als de Belgische loonkosten te snel stegen, dan moest gewacht worden tot de loonkosten in het buitenland opnieuw stegen.
Koopkracht stijgt met 12 miljard euro
Daarmee werd het loonoverleg in een strikt carcan geduwd. Ook al omdat België een automatische loonindexering kent. In tegenstelling tot in de buurlanden is het gros van de mogelijke loonmarge al opgesoupeerd nog voor de onderhandelingen echt beginnen. Dat werd extra duidelijk sinds het begin van dit decennium toen corona en de energiecrisis de inflatie een tijd boven de 10 procent duwden.
Het gevolg is dat het overleg tussen vakbonden en werkgevers in de Groep van 10 eigenlijk een relict is. Door de loonwet – die noodzakelijk en wenselijk is – kunnen ze niet veel meer doen dan morrelen in de marge. Zo werd vanuit de vakbonden druk gezet om extra maaltijdcheques aan iedereen toe te kennen, plus een eenmalige koopkrachtpremie. Men hoopte vooral op een verhoging van de maaltijdcheques aangezien dat in het regeerakkoord was opgenomen. Maar de werkgevers willen daar niet van weten. Zij wezen er bij monde van VBO-topman Pieter Timmermans terecht op dat de indexering van 5 procent de koopkracht van de werkende Belgen de komende twee jaar verhoogt met 12 miljard euro. Dat zijn natuurlijk ook extra loonkosten voor de werkgevers. Het bedrag van de maaltijdcheques verhogen van 8 naar 12 euro zoals de vakbonden willen, betekent 800 miljoen euro meer loonkosten. Het zou natuurlijk kunnen dat de federale regering beslist om die maaltijdcheques effectief op te trekken maar dan gespreid in de tijd, iets waar de werkgevers minder een probleem mee hebben.
Primaat van de politiek
Zo’n maatregel zou opnieuw het primaat van de politiek bevestigen. Ook op andere domeinen van het sociaal overleg heeft de regering de sociale partners allang overvleugeld en mogen de vakbonden en werkgevers akte nemen van wat beslist is. Hoogstens kunnen ze zich daarna buigen over de technische details.
Dat de regering de grote sociaaleconomische thema’s naar zich toetrekt, is al jaren een trend. Vroeger konden vakbonden en werkgevers nog onderling beslissingen nemen over arbeidsmarkthervormingen, de regeling van overuren, tijdskrediet, landingsbanen en het zeer langzaam uitdoven van uittredingsstelsels zoals brugpensioen. Zo’n akkoorden werden dan ‘gesmeerd’ met geld van de federale regering. Ook dat is al 15 tot 20 jaar niet meer mogelijk.
Toch flexibele verloning mogelijk
Als de sociale partners via het interprofessioneel overleg opnieuw de eerste viool willen spelen, dan moeten er taboes sneuvelen. De strikte loonnormwet kan dan op de schop, maar tegelijk moet de automatische loonindexering verdwijnen. Dat is sociaaleconomische fictie. Ze zeggen het misschien niet luidop, maar naast de vakbonden zijn ook de werkgevers niet ontevreden over de automatische loonindexering. Bij totaal vrije onderhandelingen zullen ze zelf veel meer energie moeten steken in dat loonoverleg.
Tenslotte kunnen bedrijven sterk presterende werknemers of groepen van werknemers toch flexibeler verlonen dankzij de loonbonus, winstpremies, niet-recurrente resultaatgebonden voordelen, warrants en aandelenopties. Waardoor het looncarcan alsnog op een typisch Belgische manier deels omzeild wordt.