‘Lagere belastingen doen geen nieuwe Zuckerberg opstaan’
Het belang van start-ups wordt overroepen, aldus Leuvens onderzoek. Het echte probleem is de teloorgang van de kleine, snelgroeiende bedrijven. Het doet de creatieve destructie haperen, want de gevestigde spelers krijgen niet langer het vuur aan de schenen gelegd. De economische gezapigheid dreigt ons groei en welvaart te kosten.
Politici hameren graag op het belang van starters voor onze economie. Maar wie de cijfers bekijkt, stelt vast dat het overgrote deel van de kleine bedrijven niet of nauwelijks groeit. De politici slaan de bal dus mis, schrijven de economen Joep Konings en Gert Bijnens in een nota van het Leuvense onderzoekscentrum Vives. Politici moeten niet mikken op starters, maar op een andere, vaak miskende categorie van bedrijven: de snelle groeiers.
Want snelle groeiers zijn een zegen voor de economie. Ze zorgen voor het grootste stuk van de tewerkstellingsgroei, en houden de economie krachtig en gezond. Met hun nieuwe ideeën, betere producten of innovatieve technologie dringen ze oudere, zwakkere bedrijven van het speelveld. Het resultaat is een beter gebruik van de beschikbare mensen en middelen, wat neerkomt op een stijging van de productiviteit, de motor achter onze groei en welvaart. Volgens Konings en Bijnens is drie vierde van de productiviteitsgroei te danken aan dat economische vernieuwingsproces.
Het slechte nieuws
De staat van het vernieuwingsproces valt af te lezen aan de spreiding van de groeivoeten bij de bedrijven. Een groot verschil tussen de snelste en de traagste groeiers wijst erop dat de dynamische bedrijven vlot in staat zijn de actie op te eisen. Sedert 1995 is de kloof tussen beide groepen echter fors geslonken (zie grafiek Iedereen middenmoter).
De vernieuwing van de economie kalft blijkbaar af. Het probleem ligt niet aan een tekort aan starters. Want als Konings en Bijnens geen rekening houden met bedrijfsoprichtingen en -stopzettingen, zien ze de kloof nog altijd slinken. Het ontbreekt ons aan uitblinkers, het soort bedrijven dat de economie eens flink opschudt.
Het probleem
Een exact antwoord hebben Konings en Bijnens niet, wel interessante aanwijzingen. Het aandeel van de snelgroeiende bedrijven in het totale aantal ondernemingen daalt al twintig jaar, maar een opdeling van de snelle groeiers naar leeftijd en grootte nuanceert dat beeld. De oudere snelle groeiers met meer dan 500 werknemers slagen erin tegen de trend in te gaan. Hun aandeel in de totale tewerkstelling is zelfs gestegen. Snelgroeiende bedrijven hebben het niet gemakkelijk, maar de groten onder hen komen wél nog aan de bak. Diezelfde trends zien Konings en Bijnens ook in de Verenigde Staten, nochtans een land met een economie en een regelgeving die erg verschillen van de Belgische. “Dat die twee landen een gelijkaardige evolutie in de bedrijfswereld kennen, suggereert dat er geen lokale factoren spelen, zoals het belastingregime of de macht van de vakbonden”, zegt Konings. “Hier moeten globale factoren aan het werk zijn. Dan denk ik aan de digitalisering en de globalisering. Grote bedrijven zijn beter in staat die veranderingen te benutten. Ze hebben de middelen om de beste knowhow aan te trekken, nieuwe markten aan te boren en een internationaal logistiek apparaat op te zetten. Kleine groeibedrijven hebben die middelen vaak niet. Het is geen toeval dat hun rangen uitdunnen.”
Het ontbreekt ons aan uitblinkers, het soort bedrijven dat de economie eens flink opschudt.
Groot is daarom niet slecht, aldus Konings. “Veel grote bedrijven zijn best wel dynamisch, vooral als ze internationaal actief zijn. Ze stellen veel mensen te werk, en leveren de economie veel toegevoegde waarde op. We hebben multinationals nodig.”
De problemen ontstaan als grote bedrijven dominant worden. “Door hun natuurlijke voordeel op kleine bedrijven – het betere gebruik van de globalisering bijvoorbeeld – realiseren ze gemakkelijker efficiëntiewinsten. Dan krijg je algauw het fenomeen van the winner takes it all, en ontstaan supersterren als Google en Facebook”, zegt Konings. “De dominantie van supersterren bedreigt de marktwerking, omdat jonge groeibedrijven het moeilijker zullen krijgen om door te breken op de markt.”
In dat geval vloeien de middelen niet meer noodzakelijk naar de bedrijven die er de beste resultaten mee halen. De supersterren daarentegen zullen veel geld opstrijken, en het desgevallend gebruiken om hun markt af te schermen of opkomende rivalen op te kopen. “Onder de wegkwijnende concurrentiedruk kunnen ze een rustig leventje leiden”, aldus Konings. “Op lange termijn is dat nefast voor de productiviteit.”
De oplossing
De mededingingsautoriteiten zullen zich moeten aanpassen aan de supersterren, wat niet gemakkelijk wordt. “Markten voor klassieke producten zijn doorgaans goed afgelijnd, zodat je monopolievorming gemakkelijker kunt ontwaren”, zegt Konings. “Een grote brouwer kan 50 producten verkopen, van bieren tot limonades, maar het blijven dranken. Maar wat met zoekmachines en andere digitale platformen, die wereldwijd opereren? Bovendien zijn veel van die bedrijven ook actief in de industrie, de dienstverlening en de softwareontwikkeling. De grens tussen sectoren vervaagt. De zoekmachine Google kan met zijn zelfrijdende wagen ook de automarkt inpalmen. Op zulke gevallen zal het concurrentiebeleid een antwoord moeten vinden.”
Het gaat niet alleen om het bedwingen van de supersterren. Minstens even belangrijk is het helpen van de kleintjes. “Om door te groeien, hebben kleine bedrijven medewerkers nodig, maar ze vinden die vaak niet”, zegt Konings. “De mismatch op de Belgische arbeidsmarkt – waar het aanbod niet afgestemd is op de vraag – is abominabel.”
Ook bij de toekenning van subsidies heerst een mismatch, maar dan van een ander soort. “Omdat de grote bedrijven meer lobbyisten kunnen inzetten, halen ze het grootste deel van de subsidiekoek binnen”, zegt Bijnens. “In België komt het grootste deel van de innovatiesubsidies bij een handjevol ondernemingen terecht. De resterende schnabbels worden gespreid over duizenden kleine bedrijven.”
Een grondige opkuis van allerlei belemmerende regels, vestigingswetten en vergunningen zou de marktwerking ten goede komen. “Waarom moet een boekhoudfirma in België een Belgische aandeelhouder hebben? Niemand die het weet”, zegt Bijnens. “Ook begrijp ik nog altijd niet waarom iemand die hier een diploma van apotheker of notaris haalt, het beroep niet zomaar mag uitoefenen. Zo heb je nog wel sectoren met vestigingsvereisten die het moeilijk maken voor nieuwkomers. Denk maar aan de distributie.”
Hoe het niet moet
“Het blind stimuleren van ondernemerschap en start-ups is nutteloos”, zegt Bijnens. “Het leeuwendeel van de starters is de spreekwoordelijke elektricien in vast dienstverband die beslist op zichzelf te beginnen. Na verloop van tijd heeft hij twee mensen in dienst, maar daar blijft het bij. Onze verzwakkende productiviteit en stagnerende economie zullen we niet oplossen met meer zelfstandige elektriciens. Ik gun de kmo’s een gunstiger belastingregime, zoals de regering-Michel plant. Maar we hebben snelgroeiende bedrijven nodig. Lagere belastingen zullen geen nieuwe Mark Zuckerberg doen opstaan.”
Terug in de tijd
Studies over trends in het bedrijfsleven beslaan vaak een te korte periode, vindt Joep Konings. “Plannen om kmo’s te steunen met een gerichte verlaging van de vennootschapsbelasting, waarop zijn die gebaseerd? Meestal op analyses van bedrijfsdata die niet verder teruggaan dan vijf jaar. Als je belangrijke trends wil onderscheiden en gepaste conclusies wil trekken, moet je periodes onderzoeken die meerdere conjunctuurcycli overspannen.”
De studie van Joep Konings en Gert Bijnens – onderdeel van een groter onderzoek over ondernemingsgroei, gefinancierd door de vermogensbeheerder Econopolis – maakt daarom gebruik van data die dertig jaar overspannen. “We beginnen in 1986”, zegt Konings. “In Europa is er geen studie die zo ver teruggaat.”
Concreet bestudeerden Konings en Bijnens alle Belgische privébedrijven met personeel, beginnend met ruim 91.000 bedrijven in 1986 en eindigend met 215.000 in 2014. Dat geeft ook inzichten die je niet meteen kan afleiden uit macro-economische cijfers. “Hoe vlotter jobs roteren van krimpende naar groeiende bedrijven, hoe beter voor de productiviteit”, zegt Konings. “Maar die dynamiek valt niet af te lezen aan de macro-economische banengroei. Dezelfde banengroei kan net zo goed komen van een weinig dynamisch bedrijfsleven. Maar in de twee gevallen zijn de beleidsconclusies verschillend.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier