Econoom Thomas Philippon: ‘De Amerikanen hebben de vrije markt opgegeven’
Geregisseerd door een handjevol machtige bedrijven, zijn de Verenigde Staten niet langer het land van de vrije markt. Die eer verdient Europa nu, stelt de Franse econoom Thomas Philippon. De Amerikaanse consument is de grote verliezer, de Europese consument de grote winnaar.
Waarom zijn de toegang tot internet en luchtvaarttickets in de Verenigde Staten zoveel duurder dan in Europa, terwijl dat twintig jaar geleden nog omgekeerd was? Antwoord: de Amerikanen hebben de vrije markt opgegeven, de Europeanen hebben die juist omarmd. Die uitkomst hadden weinigen verwacht, maar de cijfers liegen niet. “Ik volgde de feiten”, schrijft de Fransman Thomas Philippon, hoogleraar aan de New York University. Zijn boek The Great Reversal ontleedt met pijnlijke precisie hoe het is misgelopen met de concurrentie in de Amerikaanse economie. Bedrijven konden ongezond grote marktaandelen inpalmen, amper bedreigd door nieuwkomers. De giganten voelen niet langer de behoefte om te investeren, maar kunnen artificieel hoge prijzen aanrekenen, met opgeblazen winstmarges als gevolg.
Europa durft in te grijpen, terwijl de Verenigde Staten al twintig jaar niets doen, uit angst of onder invloed van de lobbyisten
Europa ging de tegenovergestelde richting uit, en daar mag de Europese consument blij om zijn. Het internet is in de Verenigde Staten drieënhalf keer duurder dan in Frankrijk voor een vergelijkbare dienstverlening. Een Fransman heeft de keuze tussen gemiddeld zeven providers, een Amerikaan tussen twee. In 2016 boekten de Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen 22,4 dollar winst per passagier, hun Europese sectorgenoten 7,84 dollar. Geen wonder: in de Verenigde Staten is 80 procent van de markt in handen van amper vier luchtvaartmaatschappijen. In Europa komen de vier topspelers slechts aan 40 procent van de markt.
Het uiteenlopende lot van de Amerikaanse en de Europese consument is een gevolg van politieke keuzes. De Europeanen plukken de vruchten van hun eengemaakte markt, bewust bewaakt door onafhankelijke toezichthouders, wars van bedrijfsbelangen. In de Verenigde Staten spelen de bedrijfsbelangen juist wél, aldus Philippon. Amerikaanse ondernemingen proberen hun marktpositie te beschermen via lobbying en de financiering van politieke campagnes. Uiteraard bestaat lobbying ook in Europa, maar in de Verenigde Staten gebeurt dat grootschaliger, precies omdat het daar beter werkt. Exacte cijfers zijn moeilijk te achterhalen, maar volgens schattingen geven de Amerikaanse bedrijven drie keer meer uit aan lobbying dan de Europese. Voor campagnefinanciering loopt het veelvoud op tot 50.
Europa geeft het goede voorbeeld. Maar wie zegt dat de Europese Unie morgen niet dezelfde weg opgaat als de Verenigde Staten?
THOMAS PHILIPPON. “Ik mag hopen van niet. Het Europese mededingingsbeleid is beter afgeschermd van de politiek en het grote geld dan het Amerikaanse. Volgens de pessimisten is het enkel een kwestie van tijd eer de corruptie ook in Europa toeslaat. Ik behoor veeleer tot de optimisten, die zeggen dat de eengemaakte markt niet kan bestaan zonder regels die de belangen van elk land beschermen. Onafhankelijkheid is een noodzaak voor de Europese Unie, anders kan ze de lidstaten niet aan boord houden. Elke lidstaat wil de zekerheid dat andere lidstaten de Europese instellingen niet in hun voordeel kunnen beïnvloeden. Dat verklaart waarom een gezonde marktwerking tot het DNA van de Europese Unie behoort, en DNA verdwijnt zomaar niet.”
Bent u zeker? Toen de Europese Commissie de fusie tussen de treinactiviteiten van Alstom en Siemens blokkeerde, waren Parijs en Londen woedend. Zij willen de Europese mededingingsregels verwateren, om zogenoemde industriële kampioenen te creëren.
PHILIPPON.“Ik ben niet noodzakelijk gekant tegen industriële politiek, zolang de overheid daarvoor de juiste argumenten gebruikt. De geplande treinfusie was in dat opzicht een slecht voorbeeld. Maar als industriële politiek moet dienen om bijvoorbeeld onderzoek naar artificiële intelligentie te ondersteunen, of om onze data beter te beschermen, dan zie ik er geen graten in.”
Zal de industriële politiek, ondanks de mooie retoriek, niet neerkomen op cliëntelisme? Ondernemers met de beste politieke connecties zullen de meeste subsidies krijgen.
PHILIPPON.“Dat is het gevaar, ja. Laat daarom de industriële politiek over aan de Europese Unie die, zoals gezegd, goed bestand is tegen politieke beïnvloeding. Europa legt een budget vast, stelt prioriteiten op en roept op om projecten in te dienen, bijvoorbeeld op het gebied van artificiële intelligentie. De interessantste projecten krijgen het geld. Op die manier moet het lukken een onafhankelijke industriële politiek te voeren.”
Laat ons een voorbeeld nemen. Is de Europese steun aan de opzet van een eigen Europese batterijindustrie goede industriële politiek?
PHILIPPON. “Niet naar mijn smaak. Zijn batterijen werkelijk van strategisch belang? Artificiële intelligentie vind ik veel strategischer, net zoals big data. Wie zegt dat batterijen over twintig jaar nog strategisch zijn? Het doet me denken aan de discussie over halfgeleiders in de jaren tachtig. ‘De overheid moet de productie van halfgeleiders deels in handen nemen, want als essentieel onderdeel van computers zijn ze belangrijk voor onze toekomst’, luidde het toen. Vandaag zijn halfgeleiders een goedkoop standaardproduct, dat helemaal niet strategisch is.”
Taiwan werd er alvast rijk van, na belangrijke overheidsinvesteringen in de productie van halfgeleiders in de jaren zeventig. Daar kwam de vrije markt amper bij kijken.
PHILIPPON. “Een geïsoleerd voorbeeld als Taiwan bewijst nog niets. Ik kan u vijftien tegenovergestelde voorbeelden geven.”
Eén geslaagd voorbeeld van overheidssturing bewijst inderdaad nog niets. Maar geldt hetzelfde niet voor de vrije markt? Is dat model zomaar toepasbaar in elk land?
PHILIPPON.“De vrije markt schenkt consumenten een brede keuze tegen lage prijzen. Zo simpel is het. De vraag is veeleer: als de markt niet goed werkt, en niet langer een brede keuze en lage prijzen voortbrengt, moet de overheid dan ingrijpen? Of corrigeert de markt zichzelf? Tegen 2000 was de Amerikaanse supermarktketen Walmart zo sterk gegroeid dat ze dominant dreigde te worden. De markt loste dat probleem zelf op, met de komst van een nieuwe concurrent, Amazon. Vandaag is Amazon de dominante speler en stelt zich dezelfde de vraag. Moet de overheid tussenbeide komen, of duikt er opnieuw een concurrent op? Voor de overheid is het afwegen. Een vast recept is er niet. Maar Europa durft tenminste in te grijpen als het nodig is, terwijl de Verenigde Staten al twintig jaar niets doen, uit angst of onder invloed van de industriële lobbyisten. Met als resultaat dat veel producten en diensten – van mobiele abonnementen tot vluchten – in de Verenigde Staten duurder zijn dan in Europa.”
Het kan mij niet schelen of beleid links of rechts is, zolang het maar goed beleid is
Er bestaat goede en slechte marktconcentratie, schrijft u. Bedrijven mogen groot worden, zolang de consument er maar niet de dupe van is.
PHILIPPON. “Walmart werd groot omdat het efficiënter was dan zijn concurrenten. Daar werd ook de consument beter van, want Walmart zette zijn kostenbesparingen om in lagere prijzen, niet in hogere winsten. Dat noem ik goede marktconcentratie. De Amerikaanse luchtvaart is een voorbeeld van slechte concentratie. Daar zie je hoge prijzen en grote winsten, het resultaat van een controversiële overnamegolf. Efficiëntie speelde daar niet. Mijn boek argumenteert dat de slechte concentratie vandaag overheerst in de Amerikaanse economie. Er zijn niet veel Walmart-gevallen. Ik zie des te meer luchtvaarttoestanden, bijvoorbeeld in de telecom, de gezondheidszorg en misschien zelfs de energiesector.”
De vrije markt is een goede remedie tegen ongelijkheid, stelt u. Want concurrentie stimuleert bedrijven om te investeren en te groeien, en dus om banen te creëren. Dat drijft de lonen op en doet de dividenden slinken. Zo bekeken zou links de vrije markt moeten omarmen.
PHILIPPON. “Dat heeft links in veel gevallen ook gedaan. In de negentiende eeuw had links verschillende gezindten. Veel linkse politici stonden wantrouwig tegenover grote bedrijven. Maar dat maakt mijn rekening niet. Ik baseer me op feiten, en die leiden niet noodzakelijk tot een welbepaald ideologisch kamp. Het kan me niet schelen of beleid links of rechts is, zolang het maar goed beleid is. Als ik in mijn boek pleit voor de afbouw van overdadige overheidsregulering, dan zal dat allicht goed klinken in de oren van de rechterzijde. Als ik argumenteer dat de overheid via regulering de macht van grote bedrijven moet beknotten, zal de linkerzijde dat graag horen. Je ziet, mijn boek gaat vanzelf beide kanten uit.”
Uw pleidooi tegen machtige bedrijven en lobbying raakt aan de belangen van big business. Wordt u niet uitgescholden voor socialist in de Verenigde Staten?
PHILIPPON.“Dat valt goed mee. Ik mag toespraken houden in een breed gamma van denktanks en werkgeversverenigingen.”
De democratische presidentskandidate Elizabeth Warren – die de grote techbedrijven wil opbreken – wordt nochtans als een buitenbeentje beschouwd. Of wordt de kritiek op de macht van bedrijven stilaan mainstream in de Verenigde Staten?
PHILIPPON. “De controverse rond Warren gaat vooral over haar plannen met de gezondheidszorg. Zij wil een systeem dat door de overheid wordt gerund. Daarnaast wil ze ook de technologiemonopolies aanpakken. Of het opbreken van die bedrijven een goede oplossing is, weet ik zo nog niet. Maar het idee dat er iets moet worden gedaan aan de dominantie van de grote bedrijven wordt stilaan mainstream in de Verenigde Staten, inderdaad.”
De vrije markt is goed tegen ongelijkheid, zegt u. Maar neigt een economie die aan zichzelf is overgelaten, niet eerder tot ongelijkheid in plaats van gelijkheid?
PHILIPPON.“Dat zou kunnen. Ik denk niet dat er een precies antwoord bestaat op die vraag. Maar zeker is: als ongelijkheid leidt tot politieke macht voor rijke mensen, dan krijg je nog meer ongelijkheid. De vraag is dan opnieuw: wat is goed beleid? In Noord-wEuropa hebben meerdere landen een vrijemarktsysteem waar de ongelijkheid toch niet veel groter werd. Dat komt omdat de overheid haar werk bleef doen. De vrije markt en sociale gelijkheid hoeven dus niet te botsen.”
In uw boek maakt u een interessant punt: we moeten de overheid toelaten om fouten te maken.
PHILIPPON. “Daar geloof ik sterk in. In economisch beleid kan perfectie de vijand worden van het goede. Vele mensen vinden dat de wereld snel verandert, maar eisen tegelijk perfectie van hun overheid. Dat kun je niet maken. Nieuwe problemen vergen nieuwe oplossingen, en die kunnen al eens verkeerd aflopen. Als de overheid geen fouten mag maken, doet ze niets meer en wordt het probleem nog erger. Laat de overheid proberen, zodat ze leert uit haar fouten. Tolerantie tegenover fouten maakt deel uit van een goed beleid. Ook daar scoort Europa beter dan de Verenigde Staten. Europese regulatoren durven iets uit te proberen, vooral op het gebied van mededinging. Amerikaanse regulatoren willen zekerheid eer ze een beslissing nemen.”
Het idee dat er iets moet worden gedaan aan de dominantie van de grote bedrijven wordt stilaan mainstream in de Verenigde Staten
Vind maar eens een politicus die zijn kiezers durft uit te leggen dat hij fouten wil maken.
PHILIPPON. “Ik had het daarnet niet over politici, maar over regulatoren. Neem een concurrentiewaakhond. De betrokken bedrijven kunnen de beslissingen van zo’n waakhond aanvechten voor de rechtbank. De rechter beslist welke partij de sterkste argumenten heeft. Verliest de waakhond, dan hoeft dat geen slecht teken te zijn, zolang hij voldoende andere zaken wint. Voor politici werkt het uiteraard helemaal anders. Maar ook in hun wereld bestaat foutloos beleid niet. Wellicht doen zij er beter aan een beleid eerst uit te testen via kleinschalige, regionale experimenten.”
Over politici gesproken. De Amerikaanse economische groei blijkt niet bepaald last te hebben van een figuur als de Amerikaanse president Donald Trump.
PHILIPPON.“Zijn belastingverlaging was vooral een cadeau voor de rijken. Dat is slecht beleid, tenzij je uiteraard voorstander bent van nog meer ongelijkheid in de Amerikaanse samenleving. De argumenten voor de belastingverlaging snijden geen hout. De maatregel heeft de belastingregels amper vereenvoudigd, en al helemaal niet de investeringen gestimuleerd.”
Hoe komt dat?
PHILIPPON. “Simpel. De zwakte van de investeringen is niet te wijten aan de belastingen. De Amerikaanse bedrijven zitten met hopen cash en toch investeren ze niet. Het heeft dus geen zin via een belastingverlaging de hopen cash nog groter te maken. Amerikaanse bedrijven investeren niet omdat ze daartoe de behoefte niet voelen. Dat brengt ons weer bij het echte probleem: de capitulatie van de Amerikaanse vrije markt. Laat opnieuw de concurrentie heersen. Reken maar dat de bedrijven dan weer zullen investeren. Maar het Amerikaanse mededingingsbeleid is te gepolitiseerd. En daar komt Donald Trump nog eens bovenop. Die zit graag met zijn vingers in elk dossier, en niet bepaald als technocraat.”
Bio
– 45 jaar
– Hoogleraar financiën New York University
– Lid monetair adviespanel van Federal Reserve Bank of New York
– Voorzitter wetenschappelijk comité van Franse toezichthouder voor banken en verzekeraars
– Behoorde in 2014 tot ‘de top 25 economen onder 45 jaar’ volgens IMF
– Onderscheiding ‘Beste jonge Franse econoom’ in 2009
– Studie fysica en economie in Parijs, doctoraat economie aan MIT (Massachusetts Institute of Technology)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier