Dit is hoe zombiebedrijven onze economie verstikken
Verdacht veel terminaal zieke bedrijven weten zich in leven te houden, en leggen zo beslag op mensen en middelen. En bovenal dwarsbomen ze de gezonde bedrijven, en dat kost ons groei. De markt zou orde op zaken moeten stellen. Maar beschermende regulering, goedkoop krediet en gebrek aan ondernemerslust houden de zombiebedrijven kunstmatig in leven.
Misschien werkt ook u wel voor een zombiebedrijf. Een blik op de balansen kan dat aan het licht brengen. Het zijn bedrijven die al jarenlang verlies maken, of een negatief eigen vermogen voortslepen, en dus meer dood dan levend zijn. De zombies zijn met velen, blijkt uit berekeningen van het handelsinformatiebureau Roularta Business Information. Ruim 55.000 Belgische bedrijven maken al drie jaar lang verlies. Ze zijn goed voor bijna 14 procent van alle vennootschappen. Nog talrijker zijn de zowat 61.000 bedrijven met een negatief eigen vermogen, of 15 procent van alle vennootschappen. Bij de bvba’s zijn er dat zelfs bijna één op de vijf. Een bedrijf met een negatief eigen vermogen kan zijn schulden nooit terugbetalen, zelfs niet als het al zijn bezittingen zou verkopen.
En toch kunnen de zombiebedrijven voortploeteren. De aandeelhouders hopen met vers geld het tij nog te kunnen keren, of rekken de doodstrijd via juridische beschermingsconstructies, zoals de wet op de continuïteit van de ondernemingen. Soms worden verlieslatende bedrijven ook recht gehouden door de bank, die hoopt alsnog haar geld terug te krijgen. De lage rentevoeten maken herfinanciering van kredieten niet te duur. De bank blijft dan liever geld pompen in een ziek bedrijf dan een slecht krediet te moeten afschrijven.
Maar voor de maatschappij is de zombieplaag een gigantische verspilling van middelen, blijkt uit de balansen van de 61.000 bedrijven met negatief eigen vermogen. Deze bedrijven vernietigden meer dan 13 miljard euro kapitaal, en houden 110.000 werknemers en 37 miljard euro aan activa gevangen in activiteiten zonder toekomst. De zombies zijn een molensteen om de nek.
Elk land heeft zombiebedrijven, maar België heeft er meer dan andere. In 2013 kon bijna een tiende van de Belgische bedrijven al drie jaar lang zijn rentelasten niet betalen, berekende de OESO. Op een steekproef van negen OESO-landen deed enkel Spanje iets slechter. België behoort ook tot de landen waar het aandeel van de zombies steeg tussen 2007 en 2013, terwijl het stabiliseerde in Frankrijk, en daalde in Groot-Brittannië. De Belgische zombiebedrijven legden in 2013 beslag op bijna 15 procent van de jobs en van het kapitaal, opnieuw veel meer dan de andere landen in de steekproef, op Spanje en Italië na.
De draaideur zit strop
Op zich hoeven zombiebedrijven geen probleem te zijn. Een gezonde markt doet zwakke bedrijven afsterven, zodat ruimte vrijkomt voor sterke bedrijven, en de economie weer groeit. Maar die zuiverende marktwerking lijkt verstoord, stelt de OESO vast. Te veel mensen en middelen blijven vastgekoekt in bedrijven die eigenlijk al dood zijn. Dat remt de gezonde ondernemingen af. Mocht het zombieaandeel in België even laag zijn als in Slovenië – de beste leerling in de OESO-steekproef – dan waren de investeringen van de gezonde Belgische bedrijven 1,7 procent groter geweest in 2013. Dat is geen detail, merkt de OESO op, aangezien de Belgische bedrijfsinvesteringen in 2013 nog altijd 4 procent onder hun niveau van 2008 hingen.
Een ander voorbeeld is Italië. Was het Italiaanse zombieaandeel op zijn niveau van 2007 gebleven, dan hadden de investeringen en aanwervingen door de gezonde Italiaanse bedrijven 6 procent, respectievelijk 1,7 procent hoger gelegen in 2013. In werkelijkheid zijn de Italiaanse bedrijfsinvesteringen en aanwervingen tussen 2008 en 2013 gezakt met 20 procent, respectievelijk 4 procent.
Het beste teken dat de markt niet goed werkt, is de grote en groeiende productiviteitskloof tussen zombiebedrijven en gezonde bedrijven, aldus de OESO. Ze wijst erop dat sterkere bedrijven almaar minder in staat zijn de zwakkere uit te schakelen, en daarom des te productiever moeten worden. Omgekeerd kunnen de zombies ongestoord een gezapig leventje leiden. Ze hoeven bijvoorbeeld niet te investeren in de jongste technologie om hun productiviteit te verhogen. De markt straft hen toch niet af.
De starters zijn het grootste slachtoffer van de zombieplaag. Zombies houden de marktprijzen immers kunstmatig laag en de lonen kunstmatig hoog, wat het rendement van starters op voorhand zwaar hypothekeert. Ze moeten al een zeer hoge productiviteit halen om de markt binnen te raken, en nadien te overleven.
Geen wonder dat de stijgende overlevingsgraad van marginale bedrijven gepaard gaat met een dalende startersgraad in heel wat landen. De draaideur zit strop. Opnieuw behoort België tot de slechtere leerlingen van de klas. “Zowel de stopzettings- als oprichtingsgraad van ondernemingen in België is al heel lang erg laag, zowel ten opzichte van de buurlanden als in vergelijking met het EU15-gemiddelde,” schrijft de Nationale Bank van België (NBB) in haar jongste jaarverslag.
Regulering zorgt voor kalme zee
Het jaarverslag van de NBB brengt het Belgische probleem nader in beeld. In ons land ligt de arbeidsproductiviteit in bijna 70 procent van de ondernemingen onder het Belgische gemiddelde. De 5 procent meest productieve ondernemingen zijn de voornaamste bron van groei. De rest blijft technologisch min of meer achter, en ziet zijn handicap groter worden, aldus de NBB. Om een idee te geven van de kloof: in 2014 was een miniem kransje van 2 procent van de Belgische bedrijven goed voor liefst 47 procent van de toegevoegde waarde. Het gaat om Belgische dochters van multinationals. Want bedrijven die moeten concurreren op de internationale markten zijn veel productiever.
Elk land heeft zombiebedrijven, maar België heeft er meer dan andere.
Een select kopgroepje, gevolgd door een peloton van middelmatigen en mankepoten: het beeld van het Belgische bedrijfsleven oogt niet bepaald fraai. Hoe kon het zover komen? “Gemakzucht”, is het openhartige antwoord van Geert Janssens, hoofdeconoom van Etion, forum voor geëngageerd ondernemen. “Veel bedrijven investeren niet meer en melken de zaak zolang mogelijk uit, tot ze vroeg of laat op de fles gaan. Door gebrek aan ambitie en angst voor risico’s verzeilen ze in een soort overlevingsmodus, al tevreden dat ze de rekeningen en de lonen kunnen betalen.”
Allerlei subsidies, fiscale voordelen of tewerkstellingsmaatregelen helpen een aardig handje mee. Gewoontes, een ons-kent-ons-mentaliteit onder sectorgenoten, en vastgeroeste relaties met leveranciers en klanten bieden het nodige comfort. “En strengere regels maken het voor de banken praktisch onmogelijk om creatieve en innovatieve nieuwkomers te financieren”, aldus Janssens. “Zelfs de files en de gebrekkige infrastructuur beperken de concurrentie. Hoe realistisch is het nog om in Antwerpen een logistiek bedrijf op te starten?”
En zo kabbelen veel bedrijven verder, op een kalme zee. Beschermende wetgeving houdt stormweer op een veilige afstand. “Een distributeur heeft omzeggens twintig vergunningen nodig voor een nieuwe vestiging”, zegt Janssens. “Enkel gevestigde waarden vinden hun weg in dat doolhof. In de kledinghandel krijgen nieuwkomers geen kans door de koopjeswet. Beroepen als notaris en apotheker zijn beschermd. En voor alles zijn er regels: voor het milieu, voor nachtarbeid, voor het oprichten van een bedrijf, voor de overdracht van een bedrijf, ga zo maar door. Dan hoef je niet verbaasd te zijn over het gebrek aan dynamiek in onze economie.”
Cijfers zeggen niet alles
Janssens betwijfelt echter of al die zombiebedrijven wel op sterven na dood zijn. “Veel daarvan verdienen goed hun boterham, maar laten dat niet zien in hun jaarrekening. Ze doen hun uitgaven in cash, en houden zo een grijze of zwarte economie op de been. Met bedragen van een paar duizend euro geraak je immers makkelijk weg. Dat ligt anders voor uitgaven van pakweg 100.000 euro door grote bedrijven. Zij krijgen meer controle, waardoor er in die bedrijfscategorie automatisch minder problemen zijn.”
De informele economie vertekent dus het beeld. Daarom is het volgens Edward Roosens, hoofdeconoom van het VBO, geen toeval dat het zombieaandeel piekt in Latijnse landen als Italië, Spanje én België. Het verschil tussen de zwarte en witte boekhouding kan hoog oplopen, illustreren cijfers over de Brusselse horeca. “Door de aanslagen van vorig jaar zakte de omzet met 30 procent tegenover 2015, volgens de Brusselse horecafederatie. Maar volgens de btw-statistieken ging de omzet met 5 procent vooruit, wellicht dankzij de invoering van de witte kassa. Dat betekent dat de werkelijke omzet in 2015 veel groter was dan de officiële omzet. Ik zou dus een beetje uitkijken met die boekhoudkundige cijfers.”
De zombies kunnen ongestoord een gezapig leventje leiden. Ze hoeven bijvoorbeeld niet te investeren in de jongste technologie. De markt straft hen toch niet af.
Sociale verplichtingen werken het probleem in de hand, volgens Roosens. “België kent buitengewoon lange opzegtermijnen. Een bedrijf dat een onrendabele activiteit wil stopzetten, kijkt al gauw tegen een groot sociaal passief aan, onmogelijk te delgen met het resterende netto-actief. Het sociaal passief kan zelfs het kapitaal van het hele bedrijf onderuit halen, zodat gezonde activiteiten in het gedrang komen. Daarom zullen bedrijven het leven van verlieslatende activiteiten vaak kunstmatig rekken, wat opnieuw het beeld vertekent.”
Ook zware investeringen doen een bedrijf het einde zo lang mogelijk uitstellen, zegt Leo Sleuwaegen, professor internationaal ondernemen aan de KU Leuven en de Vlerick Business School. “Veel investeringen zijn gezonken kosten, in het economenjargon. Je kan ze niet voor iets anders gebruiken, of verkopen. Toen Ford Genk dicht ging, sloten niet alle toeleveranciers direct de deuren, want dan waren ze hun investeringen meteen kwijt.”
Voor een correcte diagnose zijn er fijnmazigere cijfers nodig, over een lange periode, volgens Sleuwaegen. “De zombiedefinitie van de OESO bijvoorbeeld – drie jaar lang je rentelasten niet betalen – houdt geen rekening met de heterogeniteit van de bedrijfswereld. De rollen wisselen voortdurend. Een bedrijf kan het eventjes lastig hebben, maar is daarom nog geen echte zombie.”
Zuurstof voor vernieuwing
Maar al die nuanceringen praten België niet vrij. “De Belgische economie vernieuwt zichzelf onvoldoende”, zegt Sleuwaegen. “Dat komt omdat veel sectoren niet of gedeeltelijk zijn opengesteld voor concurrentie. Ik denk aan tal van dienstensectoren, waaronder de zorg, het openbaar vervoer of de taxibedrijven. Nederland bijvoorbeeld kiest voor open concurrentie als uitgangspunt, de overheid beperkt er zich veel vaker tot de rol van regisseur. Financiering moet komen van de markt. De Belgen kijken eerst of ze geen subsidies kunnen geven.”
De kunst van het overleven
“Truukjes genoeg”, zegt een boekhouder die nogal wat bedrijfjes op de grens tussen dood en leven onder zijn klanten telt. “Een deel van de kosten overdragen naar het volgende boekjaar, minder reserves aanleggen voor slechte betalers, of de afschrijvingsvoet verlagen, het helpt allemaal. Voor een tijdje. Uiteindelijk zakt het eigen vermogen te ver onder het maatschappelijk kapitaal, en eist de vennootschapswet maatregelen. De zaakvoerder, vaak de enige aandeelhouder, steekt vers geld in de zaak, voor de zoveelste keer. Waarom? Omdat hij de moed niet heeft om te stoppen, of dicht tegen zijn pensioen aan zit, en niet weet wat te doen anders. Of te kortzichtig is om de zaak door te geven aan de volgende generatie.”
Soms wil de volgende generatie ook gewoon niet overnemen. De boekhouder geeft het voorbeeld van Patrick, 55 jaar, een niet-merkgebonden garagist op het platteland. De zaken gaan niet zo goed meer, maar in het verleden is er geld verdiend, goed voor mooie dividenden en een leuke wedde voor zaakvoerder Patrick. Zijn zoon is zijn enige werknemer, als loontrekkende, wat flink veel geld kost. Maar zoonlief wil niet zelfstandig worden, want dan moet hij zijn vakantiegeld en zijn dertiende maand missen, en krijgt hij geen werkloosheidsvergoeding mocht dat nodig zijn. En moet hij vooral zijn leuk leven missen. Hij ziet het niet zitten om, zoals zijn vader, lange avonden en weekends te werken in een bedrijfje zonder veel toekomst.
Patrick zou zijn garage moeten moderniseren – een van beide hefbruggen is kapot – maar daar heeft het bedrijfje de middelen niet voor. Het persoonlijk vermogen van Patrick is geen optie, want dat gaat nu naar het dekken van de verliezen, en het betalen van de kosten voor milieu- en veiligheidsvoorschriften. Een krediet op zeer lange termijn is een mogelijkheid. Maar wat voor zin heeft zo’n krediet als zijn zoon de zaak niet wil overnemen?
Vaak is het ook gebrek aan ambitie, aldus de boekhouder. Zoals bij Erik, een kleine aannemer van 45 jaar, met één werknemer in dienst. Zijn bedrijfje zit bedolven onder de leningen, maar blijft rechtop dankzij de erfenis van Eriks rijke vader. Het bedrijfje zou zich moeten richten op renovatie, want daarmee valt meer te verdienen. Maar renovatie is moeilijker, vergt opleidingen, en vereist vooral een mentale switch. Je moet het werk goed voorbereiden, en veel overleggen met architecten en ingenieurs. Maar Erik is altijd gewoon geweest nieuwe huisjes te bouwen op maagdelijk terrein. Hij kreeg een plan in zijn handen gestopt, en hoefde de steentjes maar op elkaar te zetten.
“Weet u”, besluit de boekhouder, “in uw blad staan altijd de succesgevallen te lezen, ondernemers die zich specialiseren, of nieuwe ontwikkelingen volgen. Maar de realiteit is heel anders. Velen blijven hangen in wat ze altijd gedaan hebben, uit gewoonte, of soms uit pure koppigheid.”
Passie maakt onbezonnen
Pure koppigheid is nochtans wat Tony Demuynck door de zware problemen geholpen heeft. Horizon, zijn teeltbedrijf voor kamerplanten in het West-Vlaamse Hulste, heeft nog altijd een negatief eigen vermogen, maar maakt opnieuw winst, en heeft ook een positieve cashflow. “Ik had veel liefde voor mijn product, maar weinig kaas gegeten van management, zodat ik te veel en te onbezonnen investeerde”, vertelt hij. “Bovendien was ik slecht omringd. Ik had geen goede boekhouder.”
Demuynck deed zijn investering in 2008. “Horizon had goede jaren gekend, en de bank had veel vertrouwen, misschien te veel. De crisis kwam, en de tegenslagen volgden elkaar op. Mijn rendement viel weg, en bij de bank kenden ze mij niet meer. Ik had mij persoonlijk garant gesteld. Ik kon mijn huis van de ene op de andere dag verliezen. Op dat moment sta je er helemaal alleen voor. Maar ik werkte koppig voort, met de hulp van mijn leveranciers. Het is spannend geweest, maar uiteindelijk kreeg ik een herschikking van mijn schulden, en de klanten bleven tevreden. De les: passie is niet genoeg. Omring u met goed management en financiële ervaring.”
Tony Demuynck heeft het er goed vanaf gebracht, maar veel kmo’s blijven worstelen met een investering, laat een bedrijfsrevisor weten. “Ze investeren een paar miljoen euro, waarop ze dan een jaarlijks rendement halen van een paar promille. Dan kun je beter het bedrijf vereffenen, en als bediende gaan werken. Het ene jaar een beetje winst, het andere jaar een beetje verlies, en blijven aanmodderen: dat is voor mij een zombiebedrijf. Maar bedrijven die continu verlies maken of kapitaal opbranden: ik zie niet in waarom aandeelhouders dat zouden dulden. Het mag ook niet van de vennootschapswet. Misschien hopen de aandeelhouders dat het nog goed komt, en zijn daar ook redenen voor. Maar is het dan wel een zombiebedrijf?”
Een puur boekhoudkundige kwestie
Ook bij de grote bedrijven vind je wel eens een zombie. Sappi Europe, de Belgische dochter van de gelijknamige Zuid-Afrikaanse papiergroep, is zo’n geval. Het eigen vermogen zit al enkele jaren voor zowat 100 miljoen euro in het rood, een gevolg van de sluiting van een vijftal Britse papierfabrieken, eigendom van Sappi Europe. “Een louter boekhoudkundige afschrijving”, legt CFO Stephen Blyth uit. “Met de verwachte winsten van de komende jaren zullen we het eigen vermogen kunnen aanzuiveren. Mocht dat niet lukken, dan hebben we altijd toegang tot financiering door de Sappi-groep, die als geheel gezond is.”
Ondersteunende financiering door de groep behoort bij veel grote bedrijven tot de standaardpraktijk. Zo ook bij de Waregemse bouwgroep Matexi. Dochter Matexi Projects had een negatief eigen vermogen in 2015, maar moeder Matexi maakte dat goed door haar vordering om te zetten in kapitaal. “De boekhoudregels verplichtingen onze dochterbedrijven pas omzet te boeken als het gebouw opgeleverd is”, zegt Kristoff De Winne, hoofd communicatie bij Matexi. “Maar intussen maken ze wel kosten. En activa als een oud fabriekspand moeten wij boeken tegen de lage aankoopwaarde, ook al zit het in volle renovatie. Dat maakt dat de jaarrekening van zo’n dochter de werkelijke situatie niet weergeeft. Wat telt, is Matexi als groep. Zij staat garant als buffer voor het geheel.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier