‘De Belgische arbeidsmarkt blijft op slot voor veel werkzoekenden’

© Emy Elleboog
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De regering-Michel mag dan wel uitpakken met mooie cijfers over de banengroei, de Belgische arbeidsmarkt blijft op slot voor veel werkzoekenden, zegt de Gentse arbeidseconoom Stijn Baert. Onder meer de koppeling van het loon aan de anciënniteit en het hoge minimumloon zijn een probleem. Ze houden de kloof groot tussen de insiders en de outsiders.

Er gaat zelden een week voorbij of een van de woordvoerders van premier Charles Michel (MR) gooit cijfers op Twitter over de nettobanencreatie. Vorige week raakte bekend dat er in de Belgische farma- en chemie-industrie in twee jaar tijd netto 1400 banen zijn bijgekomen. Maar vooral de cijfers van de Nationale Bank worden enthousiast gedeeld via de sociale media: 59.000 extra banen in 2016, 17.000 meer dan in 2015. Grotendeels in de privésector. De vraag blijft: is dat een gevolg van het economische herstel of van de regeringsmaatregelen, zoals de indexsprong en de lagere lasten op arbeid?

“Mijn antwoord als wetenschappelijk analist is er een van enerzijds-anderzijds”, zegt arbeidseconoom Stijn Baert. De Gentse professor economie deinst er niet voor terug uitgesproken standpunten in te nemen, maar hier is hij voorzichtig. “Wellicht spelen beide elementen een rol. Ook al zijn de groeicijfers niet zo hoog als vroeger, een aantrekkende economie heeft een gevolg voor de banencreatie. Anderzijds vernietigen belastingen op arbeid banen en daartegen nam de regering een aantal gunstige maatregelen. Maar weegt het economische herstel zwaarder dan de regeringsmaatregelen? Daar kan ik geen antwoord op geven.”

Overdrijft de regering-Michel als ze de pluimen op haar hoed steekt?

Stijn Baert:“De verlaging van de werkgeversbijdragen en de indexsprong hebben ervoor gezorgd dat de loonkostenhandicap sinds 1996 ten opzichte van de buurlanden is weggewerkt. Het jongste interprofessioneel akkoord gaat op de ingeslagen weg voort. Er is een reële loonstijging van 1,1 procent afgesproken en dat komt ongeveer overeen met de productiviteitsgroei. Dat is oké.”

Zijn we in België niet te optimistisch over de arbeidsmarkt? Uw Antwerpse collega Ive Marx zegt dat er in België een miljoen extra banen nodig zijn om even goed te doen als Nederland en Oostenrijk, twee vergelijkbare economieën.

Stijn Baert:“Inderdaad. We staren ons soms blind op statistieken die niet de juiste blijken te zijn om na te gaan of de arbeidsmarkt gezond is of niet. Als ik lees dat er banen en vacatures bij komen, dan gaat dat voorbij aan het feit dat onze beroepsbevolking sneller is gegroeid dan in andere landen. Banencreatie op zich zegt niet veel. Net als de werkloosheidsgraad. Dat is het aantal mensen dat niet werkt op de totale populatie die wil werken. Dat cijfer houdt veel verborgen, zoals inactiviteit via brugpensioen, vervroegd pensioen, langdurig zieken. Er is slechts één statistiek die echt telt en dat is de werkgelegenheidsgraad. Hoeveel procent van de bevolking op arbeidsleeftijd werkt? In België was dat 67 procent voor 2015. Dat is niet hoog en onder het Europese gemiddelde van 68,6 procent. Zelfs Frankrijk doet met 69,2 procent beter.

“De regering-Michel heeft de poort naar de werkloosheid deels gesloten. Maar de poort van de ziekteverzekering is opengebleven. Dat merk je aan de stabiele werkgelegenheidsgraad. Daar is een strengere aanpak nodig. Al zijn er nog andere elementen die de banencreatie afremmen.”

Zoals?

Stijn Baert: “Het aanwerven van jonge laaggeschoolden blijft duur. Ook al liggen de minimumlonen voor -21-jarigen wat lager dan vroeger. Je zou zelfs een stap verder kunnen gaan en de minimumlonen aanpassen aan het opleidingsniveau. Het doelgroepenbeleid heeft het onder andere over 55-plussers en allochtonen, maar in die groepen zijn het altijd de laaggeschoolden die moeilijk een baan vinden.

“Een ander probleem is de koppeling van het loon aan de anciënniteit. Als er één dossier is waarin de regering haar tanden moet laten zien aan de sociale partners, dan is het dat. De relatie tussen het loon en de anciënniteit maakt dat werknemers vanaf een bepaalde leeftijd zeer duur en minder aantrekkelijk zijn voor een werkgever. Daar missen we echt kansen. Om de arbeidsmarkt goed te laten draaien, moeten de lonen zo dicht mogelijk bij de productiviteit van de werknemers aansluiten. Als die productiviteit na 50 of 55 jaar afneemt, dan zou het loon ook moeten dalen.”

Botsen we hier niet op de grenzen van ons loonmodel? Als een 55-plusser, die zijn huis heeft afbetaald en wiens kinderen het huis uit zijn, wat minder wil verdienen, dan laat een cao dat wellicht niet toe.

Stijn Baert: “Dat is een onderdeel van de rigiditeit. Maar het systeem van anciënniteitsverloning zit ook in de hoofden van veel mensen. Ik ben geen psycholoog, maar veel werknemers zijn ervan overtuigd dat ze hun hele loopbaan verzekerd zijn van minstens hetzelfde loonniveau. Als de regering toont dat ze die anciënniteitskoppeling minder belangrijk vindt dan loon op basis van productiviteit, kan dat een mentaliteitswijziging teweegbrengen.”

Is het wetenschappelijk bewezen dat 55-plussers daardoor het moeilijkst aan een baan geraken?

Stijn Baert: “Niet enkel daardoor. Er is ook een onmiskenbare discriminatie van ouderen op de arbeidsmarkt. We hebben de voorbije vijf jaar experimenten uitgevoerd met fictieve sollicitaties voor bestaande vacatures bij echte bedrijven. Zo stuurden we onder meer mensen met een verschillende leeftijd naar een gelijkaardige sollicitatie. Uit de resultaten blijkt dat ouderen het moeilijker hebben om een job te vinden. Een leeftijd van 44 jaar in plaats van 38 jaar, zes jaar verschil, heeft een groter effect dan een vreemde naam op de sollicitatiebrief, de melding van het lidmaatschap van een vakbond of de bekentenis dat men ooit depressief is geweest. Gemiddeld ontvingen de kandidaten met zes tot twaalf jaren meer op de teller ongeveer 39 procent minder uitnodigingen voor een sollicitatiegesprek en 28 procent minder positieve reacties. De verhalen van discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt kloppen en dat is zeer erg. Maar de ongelijke behandeling van ouderen is een even groot probleem.

“De vooroordelen blijven overheersen: oudere werknemers zijn niet alleen te duur, ze zijn minder creatief, passen zich minder aan, zijn moeilijker op te leiden. Die vooroordelen zullen voor een deel kloppen, maar de wet laat niet toe dat het individu daarop wordt afgerekend.”

Is dat het bewijs dat we op de Belgische arbeidsmarkt zijn vastgeroest in het insider-outsiderverhaal? Wie een job heeft, wordt met een loon en bescherming tegen ontslag goed ‘verzorgd’. Wie geen baan heeft, raakt moeilijker opnieuw op de arbeidsmarkt.

Stijn Baert: “Het insider-outsiderprobleem merk je net via het minimumloon en de anciënniteitsverloning. De Belgische arbeidsmarkt blijft vooral gunstig voor wie al een baan heeft. Voor werklozen blijven hoge drempels bestaan. Minimumlonen komen voor sommige werklozen niet overeen met hun productiviteit. Hetzelfde geldt voor het vaak hoge startersloon bij 55-plussers die opnieuw aan de slag gaan. Dat vernietigt jobs.”

Nu we het toch over 55-plussers hebben: gaat de uitdoving van stelsels van vervroegde uittreding, zoals het brugpensioen, niet te traag?

Stijn Baert: “De regering dacht het poortje van het brugpensioen gemakkelijk te kunnen sluiten. Dat bleek niet zo vanzelfsprekend. Een sluiting van een bedrijf of een herstructurering is zeer erg. Dan haalt de emotie het van de ratio. Vakbonden en werkgevers kiezen dan maar voor het brugpensioen. Dat is de ad-hocaanpak.

“Maar meer algemeen gaat de verstrenging zeer traag. De regering had een akkoord klaar om brugpensioen bij een herstructurering ten vroegste vanaf 57 jaar mogelijk te maken. Onder druk van de sociale partners heeft men dat naar 56 jaar teruggebracht. De boodschap is: officieel hebben we u nog nodig, maar we zetten u op een zijspoor omdat u niet meer op volle kracht bent om een bijdrage te leveren. Een verkeerd signaal. Als het van mij afhangt, komt er nooit meer brugpensioen. We kunnen ons dat echt niet meer permitteren. Die werkkrachten zijn financieel en economisch nodig.”

Wat vindt u van het hr-beleid bij een financiële instelling als ING, die oudere werknemers laat vertrekken en hen doorbetaalt?

Stijn Baert: “De bank geeft hetzelfde signaal als bij brugpensioen: we gaan u betalen, maar we hebben u niet meer nodig. Anderzijds neemt ze wel haar verantwoordelijkheid door alles zelf te financieren. Algemeen spelen de werkgevers een dubbele rol: pleiten voor langere loopbanen en het optrekken van de pensioenleeftijd, maar in de praktijk ouderen met zulke systemen uit de arbeidsmarkt duwen.”

Bekoort de wet over ‘wendbaar en werkbaar werk’ u? Zijn de annualisering van de arbeidstijd, meer glijdende werkuren, goedkopere overuren, enzovoort goede manieren om de arbeidsmarkt flexibeler te maken?

Stijn Baert: “Het gaat in de goede richting. Loopbaansparen, telewerk en contracten van onbepaalde duur in de uitzendsector zijn ook goed voor de werknemers. Maar het mist toch nog wat lef. Het gaat nog over experimenten in sectoren en bedrijven, terwijl de regering zou kunnen zeggen: dat is wat onze arbeidsmarkt nodig heeft.”

Sommige economen voorspellen het einde van de vaste baan en een toenemende flexibilisering via tijdelijke contracten en meer zelfstandigen. Blijft het klassieke arbeidscontract de norm?

Stijn Baert: “Als je de arbeidsmarkt volledig vrij zou laten, dan evolueert die naar almaar meer tijdelijke contracten. Dat is het efficiëntste. De mensen werken op de meeste productieve plaatsen. Maar er zijn instituties als vakbonden en wetten die voor voldoende arbeidsbescherming zorgen. De vraag is of we zo’n volledig flexibele arbeidsmarkt willen. Uit veel onderzoek blijkt dat geluk van mensen samenhangt met jobzekerheid. Een band met een werkgever is voor sommigen ook belangrijk. Ik kan mij soms storen aan collega’s die een volledig vrije arbeidsmarkt propageren, terwijl veel economen en arbeidsmarktdeskundigen zelf bij een werkgever blijven voor de rest van hun loopbaan. Sommige mensen zijn tevreden met één werkgever, anderen hebben er geen probleem mee constant van baan te veranderen.”

En wat met de doemdenkers over de robotisering? Hebben ze gelijk dat er almaar minder banen zullen zijn?

Stijn Baert: “Het kan best zijn dat de robotisering banen kost. Een andere mogelijkheid is dat het banen oplevert. Digitalisering is in principe complementair met de mens. Ze maakt ons productiever. De afgelopen decennia zien we een beperkte productiviteitsstijging. De digitalisering zou die een boost kunnen geven. Dat betekent meer groei en dus meer banen.”

Sommigen zien een wekelijkse arbeidsuur van 32 uren als logisch gevolg van minder banen door digitalisering.

Stijn Baert: “Alle experimenten met arbeidsduurvermindering leiden ertoe dat de lonen en de loonkosten stijgen. Mensen die minder werken, willen geen stap terugzetten in loon en levenscomfort. Als het voor bedrijven interessant blijft het personeel 38 of 40 uren te laten werken, dan zullen ze duurdere overuren betalen. Arbeidsduurvermindering leidt door die hogere loonkosten tot een daling van de werkgelegenheid. Werk laat zich niet herverdelen. Dat is geen mening maar wetenschap.”

In top twintig van invloedrijkste jonge economen

Vorig jaar stond Stijn Baert op de zeventiende plaats op de IDEAS-ranglijst van de meest invloedrijke jonge economen ter wereld. De 33-jarige econoom prijkt er tussen collega’s van onder andere Harvard. De ranking wordt opgesteld op basis van een databank, waarbij rekening wordt gehouden met publicaties en de resultaten van visitaties. Om in de lijst te worden opgenomen mag je nog maar minder dan vijf jaar publiceren.

“In 2015 stond ik in de top honderd en vorig jaar op de zeventiende plaats, tussen mensen van gereputeerde instellingen. Maar dit jaar ben ik te oud. Ik moet nu concurreren met de grote jongens, wat bijna onhaalbaar is”, zegt Baert. “Om in de ranking te blijven, moet je je volledig toeleggen op onderzoek en behoor je het beste tot een grote instelling. Maar voor mij zijn lesgeven en sociale impact ook belangrijk.”

‘Arbeidsmarktdiscriminatie is niet altijd etnische discriminatie’

Stijn Baert voert al vijf jaar onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt. Met behulp van doctoraats- en masterstudenten test hij de ongelijke behandeling bij werkgevers op basis van fictieve sollicitaties. Baert: “Ik koos voor het correspondentie-experiment, waarbij fictieve kandidaten naar echte werkgevers werden gestuurd voor bestaande vacatures. De werkgevers krijgen twee cv’s toegestuurd met een dag ertussen. Aan de kandidaten worden lukraak andere kenmerken toegekend, zoals een verschillende etnische origine. Ik zag dat de kans op uitnodiging voor een sollicitatiegesprek met een vreemde naam 31 procent lager was. We kwamen ook tot de conclusie dat voor knelpuntberoepen en voor sollicitanten met meer werkervaring geen sprake was van etnische discriminatie. Dat gold ook voor allochtonen die vrijwilligerswerk konden voorleggen. Ook het vermelden van een functiebeperking, vakbondslidmaatschap of langdurige werkloosheid leidt tot lagere aanwervingskansen. De typische verenging van arbeidsmarktdiscriminatie tot etnische discriminatie is dus vrij absurd.”

De vraag blijft: waarom discrimineren werkgevers? Baert: “Deels op basis van statistische discriminatie. Ze behandelen een individuele allochtoon minder gunstig op basis van kenmerken van de groep van allochtonen waartoe die behoort. Hetzelfde geldt voor ouderen. Daar hangen vooroordelen rond die soms wel overeenkomen met de realiteit van de groep. Wettelijk gezien mag een individu daarom niet anders worden behandeld. Maar om de winst te optimaliseren is het haast rationeel dat een werkgever alle informatie gebruikt waarover hij beschikt.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content