Belgische arbeidsmarkt polariseert, lonen veel minder

© is
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De banengroei in België gaat gepaard met een versterkte opdeling van de arbeidsmarkt: de hoog- en laaggekwalificeerde banen winnen aan belang ten nadele van het middensegment. Normaal leidt dat tot een grotere kloof tussen de inkomens. Maar die blijft in België relatief klein. Oorzaken zijn de rigide loonvorming en het progressieve belastingstelsel.

Het badkuipmodel van de arbeidsmarkt. Die uitdrukking maakt al een tijdje opgang bij arbeidsmarktspecialisten. Ze duidt een internationale trend waaraan ook België niet ontsnapt: de werkgelegenheid in hoog- en laaggekwalificeerde banen neemt toe, terwijl het aantal middengekwalificeerde banen afneemt. Visueel voorgesteld blijven de hoog- en laaggekwalificeerde banen boven water, het middensegment zakt weg in de badkuip.

De arbeidsmarkt polariseert in snel tempo met enerzijds de laagbetaalde banen en anderzijds de hooggekwalificeerde banen. De banengroei van de voorbije jaren versterkt die beweging (zie grafiek Werkgelegenheidsgroei polariseert arbeidsmarkt). Dat bevestigt ook een recente studie van de Nationale Bank. Tussen 1996 en 2016 stegen de hooggekwalificeerde banen (leidinggevenden, wetenschappelijke beroepen, technici) met 3,4 procentpunt. De laaggekwalificeerde werkgelegenheid nam met 1,9 procentpunt toe (ongeschoolde arbeiders, schoonmakers, bewakers, laders en lossers,…). De werkgelegenheid van de middengeschoolden, zoals administratief bedienden, bestuurders van machines en assembleurs, nam af met 5,4 procentpunt.

Veel mensen geraken niet op de arbeidsmarkt omdat arbeid te duur is. Die beperkte laagbetaalde arbeid leidt tot een gematigde loonspreiding.

België volgt daarmee een internationale trend, al zijn de cijfers minder uitgesproken dat het West-Europese gemiddelde: -6,6 procentpunt middengeschoolde arbeid de voorbije tien jaar, +6,5 procentpunt hooggekwalificeerde arbeid en +0,1 procentpunt laaggeschoolde arbeid. In landen als Zweden, Portugal, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is de trend veel sterker dan bij ons. De beweging is nog lang niet ten einde. Het Steunpunt Werk van de Vlaamse overheid ziet het aandeel hooggekwalificeerde banen stijgen van 45 procent vandaag naar 57,7 procent in 2050. De middengeschoolde banen zakken van 44 naar 30,5 procent. De laagbetaalde banen kennen een lichte toename: van 10,7 naar 11,8 procent.

Lagere loonspreiding

De voor de hand liggende oorzaak van die polarisering is de technologische vooruitgang, die maakt dat bepaalde routinetaken de voorbije jaren steeds meer worden geautomatiseerd. Dat leidde meer dan eens tot doemscenario’s over de massale vernietiging van de tewerkstelling. Dat pessimisme is ondertussen fel afgezwakt (zie kader Het doemdenken zwakt af). De consensus groeit dat bij technologische omwentelingen veel banen verdwijnen maar er ook veel nieuwe bij komen.

Dat belet niet dat zo’n evolutie tot ontwrichtende verschuivingen leidt, zoals een polarisering van het inkomen van de hoogbetaalde en de laagbetaalde banen. Zal dat niet tot te grote loonverschillen leiden? De hooggekwalificeerde banen worden goed betaald. Maar anders is het aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Leiden de banen in de deeleconomie die Uber of Deliveroo creëert, niet tot een ondermaatse verloning en een toenemende loonkloof?

Een goed criterium voor de loonspreiding is de verhouding tussen het negende en het eerste loondeciel. Het negende deciel zondert de 10 procent hoogste lonen af. Het eerste deciel scheidt de 10 procent laagste lonen van de 90 procent hogere lonen. Wat blijkt? De loonspreiding in België is met een ratio van 2,36 beperkter in vergelijking met andere landen. Van de landen van de EU15 vertonen enkel Italië en Zweden een geringere spreiding, namelijk 2,25. In de Verenigde Staten bedraagt de verhouding 5,05.

Niet alleen is de Belgische loonspreiding relatief laag, ze is tussen 2006 en 2016 zelfs afgenomen, ondanks de polarisering op de arbeidsmarkt (zie tabel Loonspreiding daalt in België). In de Verenigde Staten, Nederland, Frankrijk, Denemarken, Finland en Spanje is de loonspreiding wel gestegen.

Social profit beperkt loonspanning

Onderzoek van de hr-dienstengroep Acerta nuanceert de cijfers van de Nationale Bank. Volgens Acerta neemt de loonspanning tussen de 10 procent hoogste en de 10 procent laagste lonen in België al een tijd toe, zij het in beperkte mate: van 2,70 in 2013 tot 2,81 procent in 2018. Een van de oorzaken is de toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Dat heeft een opwaarts effect op de lonen, zeker voor hooggekwalificeerden. Die groep genoot volop van de hoogconjunctuur, die de jobmobiliteit ondersteunt. Werknemers gaan eens elders kijken en volgens Acerta “speelt de oorlog om talent in het voordeel van die werknemers die een schaars maar druk gesolliciteerd profiel hebben”. “Zij kunnen hun troeven te gelde maken, elders of bij de eigen werkgever.”

De fiscale hervorming komt vooral de laagste inkomens ten goede en zal de loondifferentiatie niet direct doen toenemen.

De krapte en het effect op de lonen sinds 2016 is in de cijfers van de Nationale Bank nog niet doorgedrongen. De studie van Acerta mag dan wel een geleidelijke stijging van de loonspreiding opmeten, de percentages liggen lager dan in andere landen waar een loonspreiding van meer dan 3 (Nederland) tot 4 procent (Duitsland) al jaren de regel is. Acerta geeft in de studie een paar verklaringen voor de relatief beperkte loonspreiding in vergelijking met andere landen. Een eerste in het toenemende gewicht van de socialprofitsector in de Belgische tewerkstelling. In 2015 was die nog goed voor 13,1 procent van de tewerkstelling, in 2020 stijgt de sector naar 14,2 procent en zelfs naar 22,5 procent in 2050. En in de social profit ligt de loonspanning – 1,9 voor arbeiders, 2,2 voor bedienden – een stuk lager dan in de profitsector.

Belgische arbeidsmarkt polariseert, lonen veel minder

“Dat is opmerkelijk, want in dat segment vind je een grote groep van werknemers die een knelpuntberoep uitoefenen”, zegt Dirk Wijns, directeur bij Acerta. “Je zou verwachten dat die schaarste de loonspanning opdrijft. Maar in de social profit houdt de beperkte rol van de economie het spel van vraag en aanbod in bedwang. Een vrijer spel van loononderhandelingen kan het beroep aantrekkelijker maken, maar een duurdere social profit valt niet te rijmen met de sociale rol van de sector. We stellen wel vast dat ook die sector begint in te zetten op creatiever samengestelde loonpakketten die uit meer bestaan dan alleen geld. Zo wordt bijvoorbeeld ook extra vakantie uitgespeeld als verloning. Die creativiteit kan individuele loononderhandelingen ook in de social profit interessanter maken.”

Waar meer collectieve afspraken worden gemaakt en minder ruimte is voor bonussen, mag worden verwacht dat de loonspanning lager zal zijn.

Sociaal overleg en progressieve belastingen

Het overwicht van collectieve onderhandelingen is ook in de privésector een blijver. Waar meer collectieve afspraken worden gemaakt en minder ruimte is voor bonussen, mag worden verwacht dat de loonspanning lager zal zijn. Het rigide Belgische loonoverleg waarin de sectoren de alfa en de omega zijn, maakt meer loonspreiding moeilijk.

Daar komt nog bij dat de sectorale minimumlonen die worden afgesproken vaak een stuk hoger liggen dan het wettelijke minimumloon. Zo kennen laagbetaalde sectoren lonen die 20 tot 30 procent hoger liggen dan het wettelijke brutominimumloon van 1559 euro. In sterke sectoren, zoals chemie of de banken, loopt dat op tot het dubbele. Gevolg: in België heeft slechts 3,4 procent van de werknemers een laag loon. In Nederland is dat 14,5 procent, in Duitsland zelfs 18,4 procent (zie grafiek Lage lonen zijn beperkt in België). Dat is op het eerste gezicht goed nieuws, maar betekent ook dat veel mensen op die manier niet op de arbeidsmarkt geraken omdat arbeid te duur is. Die beperkte laagbetaalde arbeid leidt tot een gematigde loonspreiding. En de loonspreiding zou nog beperkter zijn als het zeer aantrekkelijke systeem van de dienstencheques er niet was. Dat is goed voor 130.000 relatief laagbetaalde banen.

Ook ons sterk progressieve systeem van personenbelasting beperkt een hogere loonspanning. Hogere salarissen worden verhoudingsgewijs zwaarder belast, waardoor de kloof tussen hoge en lage nettolonen beperkter is dan die tussen de brutolonen. Daar leek verandering in te komen met het sluitstuk van de taxshift die de regering-Michel in gang heeft gezet: de hervorming van de personenbelasting.

Voor de inkomsten in 2018 wordt het belastingtarief van 30 procent afgeschaft, waardoor een groter deel van het inkomen wordt belast tegen 25 procent. Ook krimpt de inkomensschijf die tegen 45 procent wordt belast, waardoor een groter deel van het inkomen belast wordt tegen 40 procent. Kortom, men komt minder snel in een hogere belastingschijf terecht. Voorts wordt de belastingvrije som opgetrokken. Omdat een deel van het inkomen tegen lagere tarieven wordt belast, gaat het om een belastingverlaging. Maar of dat de loonspreiding zal versterken, is nog de vraag.

Volgens berekeningen van PwC Tax Consultants betekent die hervorming een bonus van 731,76 euro per jaar voor iemand met een brutoloon van 2000 euro per maand. Iemand die het dubbele verdient, geniet een belastingvoordeel van ongeveer 540 euro. Dat is een paar euro meer dan iemand die een brutoloon van 6000 euro per maand heeft. Kortom, de fiscale hervorming komt vooral de laagste inkomens ten goede en zal de loondifferentiatie niet direct doen toenemen.

De Antwerpse econoom Ive Marx schreef ooit als een boutade: “In België verdient iedereen omzeggens hetzelfde.” Dat is uiteraard enigszins overdreven, al zit er een grond van waarheid in.

Het doemdenken zwakt af

In 2014 voorspelden twee economen van de universiteit van Oxford dat de automatisering 47 procent van alle banen zou bedreigen. Chauffeurs, boekhouders, winkelbedienden, schoonmakers, vertalers, barmannen, fabrieksarbeiders en, jawel, journalisten. Ze worden allemaal verdrongen door intelligente robotwerknemers. De Leuvense econoom Maarten Goos sprak van 1,4 miljoen banen die zouden verdwijnen.

Ondertussen is dat doemscenario danig afgezwakt. Volgens de OESO zou slechts 10 procent van de banen volledig verdwijnen. Er zou zich eerder een transformatie voordoen waarbij bijna een derde van de banen zodanig zal wijzigen dat ze totaal nieuwe vaardigheden zullen vergen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content