Werk is nooit eerder zo werkbaar geweest
Het gaat vooruit met het aantal werkende 55-plussers. Niet alleen de aantallen, maar ook de aandelen stijgen. In 2014 was in het Vlaams Gewest 44,3 procent van de 55-plussers aan de slag. Dat betekent een vooruitgang met bijna 20 procentpunten sinds de eeuwwisseling. De jongste jaren ligt het groeiritme ook hoger dan gemiddeld voor de EU15. In Vlaanderen komt de beoogde 50 procent in 2020 zelfs binnen bereik. Wie had dat vijf jaar geleden durven te bevroeden?
Toch blijft het einde van de loopbaan een probleem. Veel burgers, werknemers, journalisten, politici en zelfs academici worstelen met de vraag of we lange carrières fysiek en mentaal wel aankunnen. Want ons werk is onvoldoende werkbaar, klinkt het in koor. Is dat zo?
Natuurlijk is werkbaar werk van groot belang. Mensen in banen met slechte sociale relaties, weinig autonomie en taakvariatie zijn, vanzelfsprekend, sneller geneigd uit te treden. De kernvraag is of het merendeel van de jobs dermate onwerkbaar is dat langere loopbanen uitgesloten zijn. Ik stel vast dat meer dan acht op de tien Vlamingen veel motivatie en plezier halen uit het werk. Dat aandeel stijgt met de leeftijd en piekt bij de 55-plussers. Dat blijft zo ondanks de toename van het aandeel werkende 55-plussers. Relativering is dus op zijn plaats.
Ik word moe van het ongrijpbare debat over werkbaar werk en de vanzelfsprekendheid waarmee onze loopbanen met citroenen worden vergeleken. Werk is nooit eerder zo werkbaar geweest. Blijkbaar hebben we de beelden van Limburgse mijnwerkers, legers dactylotypistes, voorovergebogen landbouwers en rijen assemblagewerkers uit ons geheugen gewist. Toch zijn die beelden deel van onze modern times, en waren ze amper een kwarteeuw terug harde realiteit voor grote groepen werkenden. Technologische vooruitgang en verhuizing naar het buitenland hebben hun rangen uitgedund.
Ik word gestresseerd van de aandacht voor de burn-out. Ik verbaas me over de toenemende persaandacht, en maak me zorgen over het zelfvoedende effect. Ik erger me aan de eenzijdige duiding van de oorzaken en het gemak waarmee die stelselmatig in de beroepscontext worden gezocht. Mijn kennissen en collega’s die met een burn-out kampen, hebben twee zaken gemeen. Ze halen uit niets nog energie: niet uit de job, maar ook niet uit hun hobby’s, relatie of kinderen. En ze kunnen de oorzaak moeilijk duiden: het is van alles wat, en lang niet altijd het werk eerst.
Ik maak me zorgen over onze naïviteit wanneer we spreken over oplossingen voor dat ondoenbare werk. Alsof herstel van competitiviteit en groei, en daarvan afgeleid een versterking van de sociale zekerheid, zonder meer verzoenbaar zijn met een lager werktempo en meer gemoedsrust in het werk. Vooruitgang vraagt inspanning. Inspanning is veelal fijn, maar doet soms pijn. Als we de drijfkrachten van competitiviteit en groei afremmen, kunnen we het model dat onze collectieve burn-out verklaart niet aanhouden: een model waarin alles moet en veel kan, met onbeperkte kansen en spannende weekends.
Ik stoor me bovenal aan de intolerantie voor afwijkende standpunten. Het is bon ton te wijzen op toenemende stress en burn-outs, en not done te beweren dat dit niet de hoofdoorzaak is van de vervroegde uittrede. Het debat is simplistisch. Alsof het alleen de werkbaarheid van hun werk is die al die Noren en Zweden zo lang aan de slag houdt. Alsof al onze bedrijven kleine Amazons zijn vol toxisch leiderschap en uitgeperste citroenen. Alsof we met zijn allen zo vroeg stopten omdat we niet meer kunnen. Alsof de jeugdige zestiger van vandaag nog te vergelijken is met zijn oude leeftijdsgenoot van dertig jaar geleden.
Ik wil waarschuwen voor een eenzijdige focus op werkbaarheid, omdat die beleidsmakers aanzet tot het institutionaliseren van ontziebeleid, van maatregelen die erop gericht zijn de werkcontext ‘lichter’ te maken en aan te passen aan tanende fysieke weerbaarheid en mentale veerkracht: demotie, verkorting van arbeidstijd, inperking van overuren, uitbolbanen, enzovoort.
Ontzien kan en moet af en toe, maar wordt het beste niet de standaard in het eindeloopbaanbeleid. Dat kunnen we ons straks, wanneer één op de drie Vlaamse werknemers ouder dan vijftig zal zijn, eenvoudigweg niet permitteren. Maatwerk is dan van belang. Lang niet elke medewerker moet bij een oplopende leeftijd ontzien worden. Is een medewerker nog volop productief op 58, behandel hem dan ook zo. Alsof hij 28 is.
De auteur is decaan van de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen aan de KU Leuven.
LUC SELS
Is een medewerker nog volop productief op 58, behandel hem dan ook zo. Alsof hij 28 is.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier