Van atelier tot stelplaats
Buitenlandse bedrijven gebruiken België almaar meer voor opslag en distributie. We verliezen de veel arbeidsintensievere productievestigingen. Het is de prijs voor onze hoge loonkosten. Een indexsprong zal daar bitter weinig aan veranderen.
Ogenschijnlijk is het goed nieuws: het aantal aangekondigde investeringsprojecten door buitenlandse bedrijven in België kwam vorig jaar uit op 216, een stijging met 11 procent tegenover 2013. De projecten waren goed voor 5960 nieuwe banen, een sprong van 30 procent tegenover 2013. “Het aantal banen is een goede graadmeter voor de echte economische impact van buitenlandse investeringen”, zegt Roel Spee, het wereldwijde hoofd van Plant Location International (PLI), dat de berekeningen maakte. PLI is een in Brussel gevestigde dochter van het Amerikaanse concern IBM. Het adviseert bedrijven in hun keuze van een vestiging in de wereld.
Maar laaiend enthousiast is Spee niet over de cijfers. Met de bijna 6000 nieuwe banen in 2014 zitten we nog niet aan het pre-crisisgemiddelde van jaarlijks 8000 à 10.000 nieuwe banen door buitenlandse investeringen. En zowat de helft van de 6000 nieuwe banen, of 46 procent, komt voor rekening van investeringen in distributiecentra, transport en overslag. “Dat bevestigt de troef van België: zijn centrale ligging in Europa”, zegt Spee. “Maar distributiecentra en transport zijn activiteiten die veel ruimte in beslag nemen en relatief weinig werkgelegenheid opleveren. Industrie is veel arbeidsintensiever, maar nieuwe projecten worden liever opgezet in Oost-Europa. Tot voor kort kon België altijd wel rekenen op uitbreidingsinvesteringen van industriële sectoren die hier al lang aanwezig waren, zoals farma, chemie en automobiel. Maar ook zij laten het nu afweten.”
Het knokken verleerd
Dat laten de cijfers ook zien. In de periode 2003-2013 waren productievestigingen goed voor 43 procent van de banen die werden gecreëerd door buitenlandse investeringen. Vorig jaar is dat teruggevallen tot 31 procent. Het grootste aangekondigde project — 760 nieuwe jobs — was dat van de Zwitserse containerrederij MSC (Mediterranean Shipping Company) in Antwerpen. Het nummer twee in de rangschikking is de uitbreiding van het distributiecentrum van het sportkledingmerk Nike in Laakdal, met 580 nieuwe banen. In de top vijf van de projecten vorig jaar — samen goed voor ruim 1800 nieuwe banen — is geen enkele productievestiging te bespeuren.
Een groot deel van de buitenlandse investeringen in België volgt de markt, aldus Spee. “Zij gaan waar de vraag zit. Dat geldt voor de distributiecentra, maar bijvoorbeeld ook voor supermarktketens en voeding- en drankmerken. Voor de industrie ligt dat anders: voor dat soort investeringen moet je knokken met andere landen.”
België is blijkbaar het knokken verleerd. Als je de 6000 jobs niet langer opdeelt volgens de aard van de investering — een distributiecentrum bijvoorbeeld — maar volgens de sector van de investeerder, dan zit ons land vooral met marktvolgers: logistieke bedrijven, kledingmerken, voeding- en drankproducenten, toerisme en groot- en kleinhandel nemen 57 procent van de 6000 banen voor hun rekening. De eerste industriële sector in de rij, de chemie, komt uit op 8 procent van de nieuwe jobs. “Sectoren waarvoor je moet vechten, leveren vaak de grootste toegevoegde waarde en de meeste afgeleide werkgelegenheid op”, zegt Spee. “Kijk bijvoorbeeld naar de onderhoudsbedrijven, de beveiligingsfirma’s en de vele andere activiteiten in het zog van de chemiesector.”
Oude gewoonten
De belangrijkste verklaring voor het mislopen van investeringen in arbeidsintensieve productievestigingen zijn onze hoge loonkosten. De regering probeert daar iets aan te doen, maar de indexsprong alleen zal weinig uithalen. Om dat te illustreren, goot PLI de totale werkgeverskosten van vijf courante beroepen in een index, en berekende het effect van de indexsprong (zie grafiek De sprong naar nergens). In 2016 en 2017 zullen de Belgische loonkosten even gelijklopen met de Duitse, maar daarna zullen ze die opnieuw overstijgen. “De indexsprong van 2 procent is te klein en bovendien eenmalig”, zegt Spee. “Daarna krijgt het mechanisme weer zijn beloop, met alle gevolgen voor onze loonkostenhandicap. Ik begrijp niet waarom er zo veel energie gaat naar de discussie over de indexsprong.”
Het plan om de sociale lasten voor de werkgevers tegen 2019 definitief te verlagen tot 25 procent van het brutoloon van de werknemers heeft een veel groter effect, toont de berekening van PLI aan. Als de verlaging stapsgewijs wordt doorgevoerd en voltooid in 2019, duiken de loonkosten al in 2016 onder het Duitse niveau, om daar te blijven (zie grafiek De knik in de kosten). De concurrentiehandicap met Frankrijk en Nederland blijft dan bestaan, maar is kleiner geworden. “Het is een eerste goede stap”, zegt Spee. “Het helpt buitenlandse bedrijven die hier al een vestiging hebben en het stimuleert kandidaat-investeerders. Zij zien dat de overheid daadwerkelijk iets doet aan het ondernemingsklimaat. Dat heeft ook een belangrijk psychologisch effect.”
Het gevaar is dat België na de ingreep in zijn oude gewoonten vervalt, zodat de concurrentiehandicap opnieuw oploopt. “Neem aan dat de Europese Centrale Bank erin slaagt de inflatie opnieuw tot 2 procent te brengen”, zegt Spee. “In dat geval zullen de loononderhandelingen in de meeste buurlanden leiden tot een loonstijging van hoogstens 2 procent. Gaat het economisch slecht, dan zullen ze vaak onder die 2 procent blijven. Niet zo in België. Daar wordt het hoe dan ook een loonstijging van 2 procent, dankzij de automatische indexering. Daarbovenop zal regelmatig een extraatje komen, zoals de ervaring al te vaak uitwijst. Het resultaat is dat de loonkostenkloof met de buurlanden opnieuw dieper wordt.”
Kwaliteit
Als de vakbonden de hogere loonkosten rechtvaardigen met een hogere arbeidsproductiviteit, lijden ze aan gezichtsbedrog, aldus Spee. “Productiviteit hangt niet enkel af van werknemers, maar veel meer van technologie, organisatie en management. De hoge productiviteit van de Belgische economie is vooral te danken aan de sterke aanwezigheid van sectoren met een grote toegevoegde waarde, zoals de chemie- en farmasector. Maar als je zo’n chemie- of farmafabriek in Hongarije zet, met identieke productie-installaties en dezelfde managementstructuur, dan zal die evenveel toegevoegde waarde produceren. De Hongaarse arbeider is net zo productief als zijn Belgische collega, alleen kost hij veel minder. Het wordt in die discussie keer op keer vergeten.”
Dat de productiviteit ook omlaag kan, wordt wennen voor de Belgen. “In 2011 bedroeg de bruto toegevoegde waarde per werknemer in België ruim 69.000 euro”, zegt Spee. “In Polen was dat 34.000 euro, of minder dan de helft. Naarmate de Poolse economie meer industrie aantrekt, zal de productiviteit stijgen. In België zien we het omgekeerde: de industrie trekt weg, waardoor de productiviteit daalt. Een ander voorbeeld is Ierland, vroeger een land met een lage productiviteit. Sinds Ierland sectoren zoals ICT en farma aantrok, is de productiviteit beginnen te stijgen. Maar nogmaals, dat betekent niet dat de gemiddelde Ierse werknemer productiever is dan de gemiddelde Belgische werknemer.”
Niet dat België kansloos geworden is. “Ons land scoort nog altijd goed in scholing en infrastructuur. Maar voor die kwaliteit betaalt de buitenlandse investeerder een hoge kostprijs. Daarom moet ons land op korte termijn vooral mikken op minder loonkostengevoelige investeringen, zoals vestigingen voor onderzoek en ontwikkeling, hoofdkantoren, en ja, ook distributie. De concurrentie op kosten kun je echter niet blijven ontlopen. Ook de prijs van kwaliteit moet competitief zijn. Die balans zit vandaag verkeerd in België. Er is veel meer nodig dan een indexsprong.”
JOZEF VANGELDER
“Als de vakbonden de hogere loonkosten rechtvaardigen met een hogere arbeidsproductiviteit, lijden ze aan gezichtsbedrog”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier