Pensioenen en wonen: dit zeggen experts over de voorstellen van de politieke partijen
Pensioenen en wonen zijn voor veel mensen bij de belangrijkste financiële thema’s in de komende verkiezingen. Vorige week bekeken we de voorstellen van de partijen daarover. Nu vertellen de experts wat er echt nodig is.
Kiezers die ‘met hun portemonnee’ stemmen, liggen vooral wakker van vier thema’s: werken, vermogen, wonen en pensioenen. Wat de verschillende partijen daarvoor willen doen, kunt u hier lezen of in Trends Magazine van 23 mei. Maar zijn al die voorstellen haalbaar? En halen ze ook iets uit? Dat vroegen we aan diverse experts en onderzoekers. Deze week laten zij hun licht schijnen over pensioenen en wonen, volgende week zijn werken en vermogen aan de beurt.
1. Pensioenen
Alle partijen willen de wettelijke pensioenen, de zogenaamde eerste pijler, verder versterken door de belastingvrije som te verhogen, of de schijven in de personenbelasting aan te passen.
Langer leven, langer werken
Maar om de eerste pijler financieel gezond te houden, is volgens Marjan Maes, pensioenexpert en onderzoeker aan de KU Leuven, iets anders nodig. Zij pleit voor een sterker verband tussen de levensverwachting en de wettelijke pensioenleeftijd. Als de eerste stijgt, dan de tweede ook. “Dat is de kern van veel hervormingen in andere landen. In twee derde van de OESO-landen worden de parameters van het pensioenstelsel automatisch aangepast bij een wijziging in levensverwachting Dat leidt tot een aanzienlijke vermindering van de vergrijzingskosten”, legt ze uit.
‘Een sterker verband tussen de levensverwachting en de wettelijke pensioenleeftijd is de kern van veel hervormingen in andere landen’
Marjan Maes,
KU Leuven
Bovendien stimuleert zo’n systeem de mensen om langer aan de slag te blijven. “De automatische verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd zorgt voor een nieuw referentiekader en een nieuwe sociale norm waarop lang op voorhand geanticipeerd kan worden. De mensen hebben de tijd om hun loopbaanplannen aan te passen. Een latere wettelijke pensioenleeftijd maakt dat mensen gemiddeld langer actief blijven, terwijl zij voor alle duidelijkheid helemaal niet tot die verhoogde wettelijke leeftijd moéten blijven werken”, stelt de pensioenexpert vast.
Vroeger stoppen, minder pensioen
Ook andere hervormingen in het buitenland kunnen een goede leidraad zijn voor wat er in ons land nodig is. “Bijvoorbeeld rond flexibele pensionering. Dan stel je een minimum- en een wettelijke pensioenleeftijd in, respectievelijk 60 en 67 jaar bijvoorbeeld. De mensen kiezen op welke leeftijd ze willen stoppen, maar je past zogenoemde actuariële correcties toe. Dat zijn minderingen op het pensioen voor elk jaar dat iemand vroeger dan de wettelijke pensioenleeftijd stopt met werken”, Marjan Maes uit. “Stel dat iemand een jaar voor de wettelijke pensioenleeftijd stopt, dan krijgt die 5 procent minder pensioen. Stopt hij of zij twee jaar eerder, dan is het bijvoorbeeld 10 procent. Zeven jaar eerder kan dan 35 procent minder pensioen betekenen. We spreken van een faire correctie als die corrigeert voor het feit dat je minder hebt bijgedragen en langer van een pensioenuitkering geniet. Er mag geen geen financiële prikkel zijn om op de vroegst mogelijke leeftijd je pensioen te nemen.”
Voor de ambtenaren in ons land is de prikkel om vroeger te stoppen nog groot. Een oplossing kan zijn om de overheid/werkgever te responsabiliseren voor haar benoemingsbeleid. De deelstaten betalen relatief weinig bijdragen voor hun vastbenoemde ambtenaren, terwijl de federale overheid ook het pensioen ven regionale ambtenaren betaalt. Het is dus voor de gewesten en de deelstaten gek genoeg voordeliger om mensen vast te benoemen dan om hun een gewoon contract te geven. “De lokale besturen zoals de gemeenten betalen sinds een aantal jaren wél voor de pensioenen van hun ambtenaren, en sindsdien doven de vaste benoemingen daar uit. Het zou een goede zaak mocht iedere overheid naar verhouding zou bijdragen aan haar pensioenlasten.”
Harmoniseren in de juiste richting
Het Belgische pensioenlandschap telt drie stelsels: voor werknemers, voor zelfstandigen en voor ambtenaren. De meeste partijen schuiven een harmonisering van die stelsels naar voren, of willen op zijn minst dat ze naar elkaar toe groeien. “Die eensgezindheid is opmerkelijk. Vroeger leek het voor sommigen nog een principekwestie om die stelsels gescheiden te houden”, zegt Marjan Maes. “De vraag is natuurlijk: harmoniseren in welke richting? Naar boven, richting dat van de ambtenaren? Of naar beneden, richting dat van de zelfstandigen en de werknemers?”
De meeste Vlaamse partijen willen een harmonisering richting het werknemersstelsel, merkt ze op. Daarin bedraagt een brutopensioen, na een volledige loopbaan, ongeveer 60 procent van het gemiddelde loon over iemands loopbaan van 45 jaar.
“Om een idee te krijgen van de kostprijs van het pensioen per stelsel, kun je de evenwichtsbijdragevoet berekenen. Dat is de bijdrage die je zou moeten heffen op de actieven om het stelsel break-even te laten draaien. Voor het werknemers- en zelfstandigenstelsel is de bijdragevoet 25 tot 30 procent. Voor het ambtenarenstelsel gaat dat richting 70 à 80 procent”, zegt Marjan Maes.
Het ambtenarenpensioen wordt veel royaler berekend, wat het financieel onhaalbaar maakt om alle pensioenen in die richting te laten evolueren, zoals sommige Franstalige partijen opperen. Daarvoor zouden enorme belastingverhogingen nodig zijn.
Olifant in de tweede pijler
Er heerst onder de meeste partijen ook een grote consensus om de aanvullende pensioenplannen, de tweede pijler, zo veel mogelijk uit te breiden, bijna te verplichten voor iedere werknemers en de bijdrages in die plannen op te krikken. “In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk is iedere werknemer automatisch aangesloten bij een aanvullendpensioenplan, tenzij hij of zij expliciet kiest om eruit te stappen”, legt Marjan Maes uit. “Slechts een klein percentage doet dat, maar mensen vinden het belangrijk dat het kan, zeker als het om een aanzienlijke bijdrage gaat. Het is alleszins een interessant experiment.”
‘Het heeft weinig zin om een aanvullend pensioen te verplichten zonder duidelijk te maken wie dat zou moeten betalen’
Marjan Maes,
KU Leuven
Al vreest ze dat het niet zomaar te kopiëren valt in ons land. Het botst op een geïnstitutionaliseerde traditie bij de Belgische loononderhandelingen. “De olifant in de kamer lijkt me de loonnorm en de automatische loonindexering”, aldus de onderzoekster. Heel wat regeringen hebben al aan de sociale partners gevraagd om de bijdrage in de aanvullende pensioenplannen op te trekken tot 3 procent. Maar als werkgevers dat moeten dragen, stijgen hun loonkosten. Als werknemers dat moeten financieren, komt dat neer op minder nettoloon. “Daarom heeft het weinig zin om een aanvullend pensioen te verplichten zonder duidelijk te maken wie dat zou moeten betalen.”
2. Wonen
Rond wonen zijn er twee grote knelpunten in ons land: de betaalbaarheid en het aanbod. Voor oplossingen focussen bijna alle politieke partijen op twee zaken: de registratierechten en verdichting.
Goed beleid, maar niet om de juiste reden
Momenteel betalen kopers op hun eerste eigen woning 3 procent registratierechten. Voor andere woningen is dat 12 procent. Sommige partijen willen dat verschil nog groter maken.
“Het verder verlagen van registratierechten kan een goede maatregel zijn, maar niet om de redenen die de politici aanhalen”, zegt Geert Goeyvaerts, onderzoeker aan de KU Leuven en gespecialiseerd in woningfiscaliteit. Of het de betaalbaarheid zal verbeteren betwijfelt hij. “Registratierechten zijn in feite transactiekosten. De meeste onderzoeken tonen aan dat als je die op de woningmarkt verlaagt, de prijzen van woningen omhoog gaan.”
‘Om wonen echt goedkoper te maken, zit er maar een ding op: het aanbod vergroten’
Geert Goeyvaerts,
KU Leuven
Lagere registratierechten kunnen wel andere positieve effecten hebben. “Transactiekosten verstoren de markt. Als je die weghaalt, verlaag je de drempel om te verhuizen. Mensen zullen sneller een iets grotere woning kopen als ze kinderen hebben, en later weer kleiner gaan wonen”, legt hij uit. Die hogere woonmobiliteit kan bijvoorbeeld goed zijn voor de arbeidsmarkt, maar niet zozeer voor de betaalbaarheid van woningen. “Om wonen echt goedkoper te maken, zit er maar een ding op: het aanbod vergroten.”
Verdichten is oké
Ook volgens Sven Damen, docent en vastgoedonderzoeker aan de Universiteit Antwerpen, ligt daar de sleutel. “Uit elk onderzoek blijkt dat het aanbod op de Vlaamse woningmarkt ontzettend traag reageert op veranderingen in de vraag. Als de vraag fors verhoogt, volgt het aanbod niet snel genoeg, waardoor de prijzen omhoog gaan”, verduidelijkt hij. “Als politici iets willen doen aan de betaalbaarheid, zal dat vooral aan de aanbodzijde moeten gebeuren. Maatregelen zoals lagere registratierechten of woonsubsidies verhogen vooral de vraag en daarmee de prijzen.”
Alle politieke partijen willen het magere aanbod aanpakken door verder te verdichten. Een goed idee, zegt Sven Damen, maar niet zonder moeilijkheden. “Verdichting is absoluut een deel van de oplossing voor de hoge woningprijzen, maar Vlaanderen is al enorm dicht bebouwd. Nieuwe projecten botsen dan sneller op bezwaren van omwoners of andere problemen.”
Daarom stellen alle partijen een versoepeling van de vergunningsprocedure voor. Wederom terecht, volgens de twee onderzoekers. “Stedenbouwkundige vergunningen en alle toetsen waaraan bouwprojecten moeten voldoen, dienen absoluut een doel. De vraag is of ze op sommige punten niet meer kwaad dan goed doen. Los daarvan zijn ze ook gewoon een knelpunt in de woningmarkt”, zegt Geert Goeyvaerts. “Van al die regels moet je de baten en kosten op een rij zetten. Waar nodig moet je ze aanpassen en zo het aanbod meer flexibel maken”, voegt Sven Damen toe.
‘Een groter aanbod in het luxesegment zorgt voor een groter aanbod in de rest van de markt’
Sven Damen,
Universiteit Antwerpen
Het aanbod moet in alle segmenten omhoog, zowel sociale woningen als private initiatieven. “Van die laatste wordt vaak gezegd dat ze alleen op het luxesegment mikken. Maar als daar het aanbod verhoogt, heeft dat positieve effecten op het midden- en lagere segment. Meer mensen kunnen dan de iets lagere prijs van luxe betalen. Een groter aanbod in het luxesegment zorgt zo voor een groter aanbod in de rest van de markt”, legt Sven Damen uit.
Bezint eer ge begint
Hij wijst nog op een andere belangrijke maatregel, waar geen enkele politieke partij over spreekt, namelijk de hervorming van het kadastraal inkomen (KI). Dat is de basis waarop vastgoed in ons land wordt belast. Volgens onderzoek van Geert Goeyvaerts houdt het KI allerlei ongelijkheden op de Belgische vastgoedmarkt in stand. Een hervorming zou die wegwerken.
De grootste betaalbaarheidsproblemen bevinden zich op de huurmarkt, merkt Sven Damen op. Sommige partijen opperen daarom om de huurprijzen te reguleren. “Dat kan in eerste instantie de huurders in dat gereguleerde segment ten goede komen, maar het heeft veel negatieve neveneffecten”, waarschuwt hij. “Je duwt de investeerders weg uit de huurmarkt, waardoor het aanbod daalt en de prijzen naast het gereguleerde segment stijgen. Ook de kwaliteit van de huurwoningen gaat erop achteruit, blijkt uit onderzoek.”
Geert Goeyvaerts ergert zich over de inhoud van het woningdebat in ons land. “Ik doe nu al tien jaar onderzoek naar de woningmarkt en al tien jaar lang zegt men dat een woning kopen onbetaalbaar is. Maar vanaf welk niveau is het wel betaalbaar? En moet wonen per se een goedkoop product zijn? Met welk percentage van eigenaarschap zijn we tevreden? Dat zijn allemaal vragen die afhankelijk van wie ze stelt heel verschillend ingevuld worden. Er moet meer nagedacht worden over waar we naartoe willen”, geeft hij mee.
Sven Damen waarschuwt ten slotte voor goedbedoelde maatregelen die meer kwaad dan goed doen. “De woonbonus is een goed voorbeeld. Die vertaalde zich rechtstreeks in hogere prijzen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier