Franse pensioenhervorming maakt achterstand op rest van EU niet goed

De Franse president Macron © Reuters
Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

De Franse regering heeft een plan klaar om de wettelijke pensioenleeftijd op te trekken van 62 naar 64 jaar. Daarmee halen onze zuiderburen slechts voor een deel hun achterstand in op andere EU-landen, waar de wettelijke pensioenleeftijd op minstens 65 jaar ligt. Zelfs de Belgische wettelijke pensioenregeling is strenger dan de Franse.

President Emmanuel Macron had het aangekondigd tijdens zijn verkiezingscampagne van 2022: zijn tweede mandaat als staatshoofd zou in het teken staan van de hervorming van de pensioenen. Die liet in het najaar van 2022 op zich wachten. Maar nu heeft eerste minister Elisabeth Borne haar pensioenhervorming klaar. De wettelijke pensioenleeftijd wordt opgetrokken van 62 naar 64 jaar, met een relatief lange overgangsperiode. De wettelijke uittredeleeftijd wordt 63 jaar en 3 maanden in 2027 en 64 jaar in 2030. Dat is lager dan de 65 jaar die president Emmanuel Macron had vooropgesteld. Wel zal men een langere periode – minstens 43 jaar – bijdragen moeten betalen om recht te hebben op een volledig pensioen. In de praktijk zal iedereen geboren na 1968 pas op 64 jaar van een pensioen kunnen genieten.

Een traag proces, dat niettemin 10 miljard euro per jaar aan besparingen zou moeten opleveren. De hervorming bouwt verder op die van 2010 onder de conservatieve president Nicolas Sarkozy, toen de wettelijke pensioenleeftijd werd opgetrokken van 60 naar 62 jaar.

Met deze pensioenhervorming haalt Frankrijk de achterstand op de rest van de EU-landen nog niet in. De kloof in wordt wel kleiner. In Spanje is de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar, net als in België. In 2025 wordt die leeftijd bij ons opgetrokken naar 66 jaar en in 2030 naar 67 jaar. In Duitsland is de wettelijke pensioenleeftijd 66 jaar en in Italië is die al een tijdje op 67 jaar gezet.

Bondgenoten zoeken in parlement, vakbonden tegen

De Franse regering spiegelt zich echter niet aan andere EU-landen. De bedoeling van de hervorming is vooral meer 60-plussers aan het werk te houden. De werkzaamheidsgraad in die groep is in Frankrijk met 35 procent één van de laagste van de EU.

De hervorming moet nog worden goedgekeurd door de Franse Assemblée Nationale. Daar heeft Renaissance, de partij van Emmanuel Macron, geen volstrekte meerderheid. Maar de centrumrechtse Les Républicains zijn bereid de nodige stemmen te leveren. Al voeren die wel de druk op. Ze hebben de hoop nog niet opgegeven de leeftijd op te trekken naar 65 jaar.

Een groter probleem voor de Franse regering is het protest van de vakbonden. Die verzetten zich radicaal tegen de pensioenhervorming. En dan gaat het niet alleen over de hogere uittredeleeftijd. Zij hebben het ook gemunt op strengere regels voor zware beroepen (in bouw en bepaalde industrie) waar iemand die voor zijn 20ste aan de slag ging nog altijd voor zijn 62ste kan stoppen met werken. Zij willen ook het behoud van gunstige pensioenregelingen voor onder andere het personeel van de RATP, de Parijse openbarevervoersmaatschappij, en medewerkers van gas- en elektriciteitsbedrijven (in Frankrijk meestal in overheidshanden) en het personeel van de Banque de France, de Franse nationale bank. Veel van die werknemers en ambtenaren kunnen nu voor hun 60ste met pensioen. De regering-Borne wil die voordelen afbouwen.

De vakbonden voelen zich in het verzet gesterkt door de steun van de radicaal-linkse partij Nupes van Jean-Luc Mélenchon, een belangrijke fractie in de Assemblée. En ze hopen de hervorming via straatprotest te kunnen tegenhouden. In 2020 besloot Macron nog zijn plannen op te bergen na aanhoudende protestacties en vertragingen in het parlement.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content