Frank Vandenbroucke over de pensioenen: ‘Onze politieke cultuur maakt grondig hervormen onmogelijk’
De effectieve pensioenleeftijd in ons land ligt behoorlijk onder het OESO-gemiddelde. Een gesprek met Frank Vandenbroucke, voormalig minister van Pensioenen, lid van de Commissie voor Pensioenhervorming en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.
Dit artikel werd voor het laatst geüpdatet in december 2017.
In vergelijking met andere OESO-landen gaan in België de mensen vroeg met pensioen. Hoe komt dat?
FRANK VANDENBROUCKE: Er zijn twee verklarende factoren. Ten eerste bevindt de Belgische arbeidsmarkt, voor werknemers boven de 50 jaar, zich in een vicieuze cirkel. In ons land heerst een cultuur waarin mensen relatief vroeg met pensioen willen gaan. Dat zorgt ervoor dat werkgevers weigerachtig staan tegenover de aanwerving van oudere werknemers. Ze vrezen dat nieuwe krachten uit de leeftijdscategorie 55+ ook snel opnieuw vertrekken.
Rekruteerders geven dan ook systematisch de voorkeur aan jongere mensen, met als gevolg dat oudere werknemers steeds meer de indruk krijgen dat ze niet meer naar waarde worden geschat of nog weinig kunnen bijdragen. Hierdoor gaan ze ook effectief uitkijken naar hun pensioen, wat dan weer de negatieve beeldvorming over hun gedrevenheid bevestigt.
‘De Belgische arbeidsmarkt bevindt zich, wat betreft werknemers boven de 50 jaar, in een vicieuze cirkel’
Het probleem van die vicieuze cirkel wordt verergerd door de aard van ons pensioenstelsel. Met name de eerste pijler, het wettelijk pensioen, mist wat men in het jargon actuariële correcties noemt. Dat zijn aanpassingen die het wettelijk pensioen verhogen voor mensen die langer doorwerken en verlagen voor diegenen die hun loopbaan vervroegd stopzetten. Dergelijke prikkels bestaan bij ons wel, maar zijn onvoldoende groot om een gedragswijziging uit te lokken. In andere landen is het pensioensysteem wat dat betreft veel efficiënter.
De tewerkstelling bij de oudere beroepsbevolking neemt ook wel geleidelijk aan toe. Dat is op zich goed nieuws, maar de stijging is nog te bescheiden.
Welke oplossingen ziet u voor die twee problemen?
VANDENBROUCKE: Wat betreft die vicieuze cirkel zal het er op aankomen om de wederzijdse negatieve verwachtingen op verschillende fronten te doorbreken. Dat moet ook gebeuren door te investeren in de skills van oudere werknemers. Daar is in het verleden veel te weinig op ingezet, waardoor het vervroegd verlaten van de arbeidsmarkt in België al te populair en ingebakken is geraakt.
Daarnaast moeten we het pensioensysteem in ons land grondig hervormen. Dat mensen gemiddeld langer moeten werken is, gezien de hogere levensverwachting, onvermijdelijk. Dat betekent evenwel niet dat een hervorming niet fair en billijk kan zijn.
‘De lengte van de loopbaan moet centraal staan in het nieuwe pensioensysteem’
De lengte van de loopbaan moet centraal staan in het nieuwe systeem. Mensen die langer werken moeten daar ook voor beloond worden met een hoger pensioen, terwijl vroeger stoppen moet worden ontmoedigd. Tegelijkertijd mag je niet vergeten dat niet iedereen op dezelfde leeftijd begint te werken. Als je de pensioenleeftijd effectief wil verhogen, is een uniforme benadering dus uit den boze: je moet keuzes toelaten, op basis van de lengte van de loopbaan.
Het pensioensysteem moet dus de nodige flexibiliteit en keuzevrijheid voorzien, en de mensen moeten goed op de hoogte zijn van de gevolgen die hun keuzes op hun pensioen hebben. Ten slotte moet het hervormde pensioenstelsel ook in staat zijn zichzelf aan te passen aan de evolutie van de levensverwachting. Anders dringt zich om de zoveel tijd een hervorming op, waardoor mensen het vertrouwen in de overheid verliezen.
De Commissie voor Pensioenhervorming heeft in 2014 een samenhangend voorstel gedaan om tot een pensioensysteem te komen waar al die elementen in vervat zaten. Tot op heden is daar tot mijn grote ontgoocheling nog niets mee gedaan.
Voor het vertrouwen in de overheid heeft het Zilverfonds, dat werd opgericht toen u minister van Pensioenen was, ook meer kwaad dan goed gedaan. Vorig jaar werd het fonds officieel opgedoekt en ondertussen is het nog steeds wachten op een structurele oplossing. Waarom was het Zilverfonds geen succes?
VANDENBROUCKE: Het Zilverfonds paste binnen de visie dat men op de vergrijzing moest anticiperen door enorme buffers aan te leggen. In de jaren negentig en in het begin van deze eeuw stonden alle politieke partijen achter die strategie. Het was de bedoeling het pensioenfonds te spijzen met begrotingsoverschotten. Toen gaandeweg bleek dat de opeenvolgende regeringen geen overschotten maar eerder tekorten realiseerden, werd duidelijk dat het Zilverfonds niet zou werken.
In de loop van de jaren 2000 ben ik in toenemende mate sceptisch geworden tegenover het idee waarop het Zilverfonds gebaseerd was. Een robuust pensioencontract houdt zichzelf in stand en mag niet afhangen van eventuele begrotingsoverschotten.
De oprichting van het Zilverfonds in 2001 toont wel aan dat men de problematiek al geruime tijd zag aankomen. Hebben andere OESO-landen wel tijdig geanticipeerd?
VANDENBROUCKE: Er zijn inderdaad landen die beter op de demografische tendensen hebben ingespeeld. Ik denk aan Zweden, Duitsland, Denemarken en Nederland. Daar is men bijvoorbeeld al veel vroeger begonnen met de afbouw van de vervroegde uittreding. De Nederlandse politieke cultuur leent zich ook meer tot grote hervormingen.
Wat bedoelt u daarmee?
VANDENBROUCKE: Het verschil in aanpak van de regering-Michel en de regering-Rutte III is wat dat betreft illustratief. In Nederland beseft men dat er voor een belangrijk dossier als de pensioenen een groot draagvlak moet zijn. De regering-Rutte III, die toch moeilijk links kan worden genoemd, heeft de vakbonden en werkgevers uitgenodigd om zelf met hervormingsvoorstellen te komen, op basis van het grondige studiewerk waar de partners bovendien ook zelf toe bijgedragen hebben. Die houding creëert veel meer welwillendheid en leidt tot een constructievere houding.
‘Wanneer grondige hervormingen nodig zijn, is de huidige politieke cultuur in België hopeloos inefficiënt’
In België daarentegen heeft men gekozen voor de spectaculaire aanpak door snel te beslissen de pensioenleeftijd op te trekken tot 66 of 67 jaar. De regering wil daarmee doortastend overkomen, maar heeft met die losse maatregel het sociaal overleg over een structurele hervorming bemoeilijkt. Ik vind voor alle duidelijkheid dat de sociale partners een veel te defensieve houding aannemen in het pensioendebat, maar dat is deels een reactie op het gebrek aan overleg over de verhoging van de pensioenleeftijd. Het klinkt hard, maar wanneer grondige hervormingen nodig zijn, is de huidige politieke cultuur in België hopeloos inefficiënt.
Tot slot: uit het OESO-rapport blijkt ook dat het inkomen van 65-plussers in België voor 84 procent gefinancierd wordt door publieke middelen. Enkel in Hongarije ligt dit percentage hoger. Moet de Belg meer zelf zorgen voor zijn pensioen?
VANDENBROUCKE: Laat mij opnieuw de vergelijking maken met Nederland. Daar is het stelsel van de aanvullende pensioenen verplicht voor werknemers en ambtenaren. Het vormt er een zeer belangrijke aanvulling op het basispensioen dat de overheid rechtstreeks financiert.
In België spelen de aanvullende pensioenen een veel minder belangrijke rol. Met de Wet op de Aanvullende Pensioenen van 2003 heb ik gepoogd een veel bredere verspreiding te geven aan de aanvullende pensioenen. Daarbij gaat het wel om collectieve pensioenplannen per bedrijfstak of bedrijf en niet om het individueel aanvullend pensioen. Ondertussen zijn wel meer en meer werknemers aangesloten bij zo’n pensioenplan, maar de dekking is toch verre van volledig.
Vandaar dat wij met onze Commissie pleiten voor een verdere veralgemening. De regering zou, zonder mensen ergens toe te verplichten, er op moeten aansturen dat de sociale partners dit een hogere prioriteit geven in hun loonoverleg.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier