De zeven werven van Kris Peeters

Kris Peeters (CD&V), vicepremier © BELGA
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Vicepremier Kris Peeters was de voorbije maanden in de federale regering de vurigste bepleiter van een taxshift. Als minister van Werk moet hij nu de Belgische arbeidsmarkt aanpakken. Naast een loonkostenverlaging is dat de beste garantie voor meer jobs, zegt de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid in zijn jongste rapport. Peeters moet daarvoor zeven werven opstarten.

De loonkostverlagingen in de taxshift kunnen volgens eerste minister Charles Michel (MR) 50.000 nieuwe jobs creëren. Minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) sprak van tienduizenden extra jobs. En nog voor de taxshift er goed en wel was, voorspelde de technologiefederatie Agoria in haar sector 10.000 extra banen tegen 2020. Boude voorspellingen?

Feit is dat de werkgelegenheidscreatie in België in een positieve spiraal zit. Terwijl in 2013 nog 13.000 banen verloren gingen, kwamen er vorig jaar 18.000 jobs bij. Die trend zet dit jaar door. Het Instituut voor de Nationale Rekeningen telde in het tweede kwartaal van dit jaar 4.665.000 banen, 27.000 meer dan in dezelfde periode een jaar geleden. Toch waarschuwt de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid in zijn net verschenen jaarrapport voor overdreven enthousiasme. Doel is de Belgische werkgelegenheidsgraad in 2020 op te trekken tot 73 procent van de beroepsbevolking tussen 20 en 64 jaar. Nu is dat 67 procent. Dat vergt 66.000 extra banen per jaar tot 2020. De banencreatie in de periode 2010-2014 bleef beperkt tot gemiddeld 20.000 per jaar.

De loonkostenverlagingen van 5,5 miljard euro (indexsprong meegerekend) zijn onvoldoende om die doestellingen te bereiken. En zelfs met de andere maatregelen van de regering-Michel, zoals het beperken van de inschakelingsuitkering in de tijd en het verstrengen van het brugpensioen, geraakt België er niet. Het economische herstel kan helpen – 1 procent groei doet de werkgelegenheid met 0,5 procent stijgen -, maar volgens de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid moet de groei van de werkgelegenheid gestimuleerd worden door nieuw beleid.

Wat zijn de mogelijkheden? De regering kan de loonkosten verder verlagen. De loonkostenhandicap die tegenover de vier buurlanden is opgebouwd sinds 1996, zal tegen het einde van de legislatuur zijn weggewerkt. Maar dan nog zal een Belgische werknemer 10 procent meer kosten dan het gemiddelde van een Franse, Duitse en Nederlandse werknemer. Die handicap met massale loonkostenverlagingen wegwerken, wordt zeer moeilijk gezien de precaire begrotingssituatie. Nog een loonmatiging zal op vakbondsprotest stuiten. Al in juni voorspelde de Nationale Bank van België dat de looneisen vanaf 2017 zullen toenemen.

De Hoge Raad ziet op korte termijn weinig andere opties dan de arbeidsmarkt flexibeler te maken en het arbeidsrecht te moderniseren. Dat moeten de volgende werven van de regering en van minister van Werk Kris Peeters — voorzitter van de Hoge Raad — worden. Een flexibele arbeidsmarkt maakt het interessanter voor bedrijven om mensen aan te werven. Flexibele arbeidsvormen die het gemakkelijker maken werk en privé op elkaar af te stemmen, kunnen mensen ertoe aanzetten de stap te zetten naar de arbeidsmarkt of langer te werken. Meer ‘werkbaar werk’ verhoogt het arbeidsvolume en ondersteunt de economische groei.

In juni lanceerde Peeters de discussie over ‘werkbaar werk’ tijdens een rondetafelconferentie met de sociale partners. Tegen eind dit jaar wil hij van hen engagementen. Vraag is of die er komen. Het enthousiasme bij vakbonden en werkgevers is niet groot. De standpunten lopen sterk uiteen. Voor de vakbonden betekent werkbaar werk arbeidsduurvermindering en allerlei verlofstelsels zoals loonbaanonderbreking en tijdkrediet. De werkgevers willen het woud van verlofstelsels net rooien.

De kans is groot dat de sociale partners er niet uit raken en de regering, met Kris Peeters voorop, maatregelen moet nemen. Het rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid zal daarvoor als handleiding fungeren. Kris Peeters kan er zeven maatregelen uit- halen die de Belgische arbeidsmarkt fundamenteel hervormen.

1 Meer glijdende en variabele werkuren

Het is een oude eis van de ondernemingen. Zij willen meer en gemakkelijker gebruik maken van glijdende en variabele werktijden. In een economie met meer just-in-time-leveringen en schommelingen in de productie smeken de werkgevers om extra flexibiliteit. Ondernemingen vinden het huidige stelsel, met de maximale wekelijkse arbeidsduur van 38 uur en de daaraan gekoppelde extra betaalde overuren, te duur. De toeslag bedraagt in principe 50 procent voor op werkdagen gepresteerde overuren, en 100 procent voor uren gepresteerd op zon- en feestdagen.

In vergelijking met het buitenland zijn de uurroosters in België rigide. 80 procent van de Belgen werkt in een door de werkgever vastgelegde uurregeling met beperkte flexibiliteit. Meer variabele werkschema’s zijn voordelig voor de werkgever, omdat het arbeidsvolume kan worden afgestemd op de pieken en de dalen in de productie. Maar ook voor de werknemer is het interessant: hij kan zijn werktijden beter aanpassen aan zijn privénoden.

In landen als Duitsland, Zweden en Finland is 40 procent of meer van de werkuren glijdend en variabel. Ook het opsparen van arbeidstijd is daar veel meer ingeburgerd. In die landen ligt de werkzaamheidsgraad boven de 70 procent terwijl België met zijn rigide uurroosters een werkzaamheidsgraad heeft van 67 procent (zie grafiek Veel flexibele en variabele werktijden, hoge werkzaamheidsgraad).

2 Meer atypische werktijden zoals nachtwerk

Belgische werkgeversorganisaties zijn vaak jaloers op Nederland, waar net over de grens een hub van logistieke e-bedrijven is ontstaan. Door de soepele en minder dure regeling voor nachtwerk is het voor de giganten in de pakjesbranche interessanter om daar een verdeelcentrum op te zetten. Slechts 3 procent van de Belgen doet aan nachtwerk. In de buurlanden en in de Scandinavische landen is dat meer dan het dubbele (zie grafiek Weinig Belgen hebben atypische werktijden).

De Hoge Raad ziet hier kansen om meer flexibiliteit in te voeren, en niet enkel in e-commerce: “Er is marge om potentieel aanzienlijke werkgelegenheidsreservoirs aan te boren. Zo staat het regelgevend kader toe dat de kleinhandelszaken dagelijks geopend blijven tot 21 uur. Toch wordt van deze mogelijkheid weinig gebruik gemaakt, mogelijk omdat die uurroosters te duur zijn in verhouding tot de verwachte stijging van de omzet. De ontwikkeling van opkomende sectoren zoals e-commerce wordt nog geremd door het suboptimaal gebruik van de mogelijkheid om nachtwerk te organiseren.”

3 Geen oneigenlijk gebruik tijdelijke werkloosheid

Het gebrek aan flexibele arbeidsmarktinstrumenten maakt dat bedrijven soms oneigenlijk gebruik maken van het meest populaire flexibiliseringsinstrument: tijdelijke werkloosheid. De tijdelijke werkloosheid heeft vermeden dat de Belgische werkloosheid na de financiële crisis van 2008 dramatische proporties aannam. Werknemers worden niet ontslagen, maar een tijdlang op non-actief gezet. Ze krijgen een uitkering, plus een toeslag van de werkgever. Het aantal tijdelijke werklozen piekte in 2009 tot bijna 250.000, maar is opnieuw onder de 150.000 gedaald. Het is dus een conjunctureel, geen structureel flexibiliseringsinstrument.

Maar de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid stelt vast dat sommige bedrijven kiezen voor een herhaald gebruik van tijdelijke werkloosheid, waardoor ze onvermijdelijke herstructureringen uitstellen. Een bijsturing van het stelsel dringt zich volgens de Hoge Raad op.

4 Afbouw van de verlofstelsels

Tijdskrediet, loopbaanonderbreking, thematisch verlof,… De stelsels om arbeidsprestaties geheel of gedeeltelijk te onderbreken nemen al jaren toe. In 2002 gebruikten 200.000 werknemers zulke stelsels, ondertussen zijn er dat 400.000. Dat is 10 procent van de werknemers (zie grafiek Verlofstelsels worden steeds populairder). Vakbonden zijn voorstander van die stelsels omdat werknemers door af en toe een pauze te nemen hun carrière zouden kunnen verlengen. Maar in de praktijk blijkt dat niet het geval te zijn. De zogenoemde landingsbanen (met een uitkering halftijds of vier vijfde werken tot het pensioen) hebben de reële gemiddelde uittredeleeftijd — net geen 60 jaar — niet verhoogd. Vandaar dat de regering-Michel het stelsel van landingsbanen verstrengd heeft en de minimumleeftijd opgetrokken van 55 naar 60 jaar.

Arbeidsmarktexperts en de Hoge Raad pleiten voor een verdere verstrenging van de verlofstelsels. Er bestaan ook verschillende stelsels naast elkaar. Zo is er het thematisch verlof voor medische bijstand en het palliatieve verlof, met daarnaast nog tijdskrediet om dezelfde redenen. Maar zogoed als niemand maakt gebruik van dat tijdskrediet omdat de voorwaarden voor thematisch verlof gunstiger zijn en de uitkeringen hoger.

5 De loopbaanrekening

In het regeerakkoord staat dat stappen moeten worden gezet in de richting van een loopbaanrekening en tijdsparen. Zo kunnen werknemers tijd of loon opsparen. Vakantiedagen of overuren moeten niet direct opgenomen of gecompenseerd worden, maar kunnen later gebruikt worden. Ze kunnen ook in geld worden omgezet en gebruikt worden als aanvulling van een werkloosheidsuitkering. Of de opgespaarde tijd kan, omgezet in geld, dienen als aanvulling van het wettelijke pensioen. Een andere mogelijkheid is dat de verlofstelsels zoals tijdskrediet in de loopbaanrekening worden opgenomen.

Een moeilijke oefening wordt het in geld omzetten van de opgespaarde tijd. Als een spaartegoed is opgebouwd in uren, dan is de waarde ervan (het uurloon) niet hetzelfde aan het einde van de loopbaan als aan het begin, door de inflatie en het hogere loon op basis van anciënniteit. Als de opgespaarde vakantiedagen en uren worden omgezet in kapitaal, moet dat bedrag op een of andere manier beheerd worden.

6 Versoepeling van uitzendarbeid

Met 2,2 procent van de werknemers aan de slag als uitzendkracht neemt België in Europa een middenpositie in. De voorbije jaren is de Belgische wetgeving voor uitzendarbeid gestaag versoepeld. Naast de drie bestaande motieven voor uitzendarbeid — tijdelijke vervanging van een vaste werknemer, tijdelijke vermeerdering van het werk en uitvoering van een uitzonderlijk werk — werd in september 2013 een vierde motief ingevoegd, ‘instroom’. Bedrijven doen in dat geval een beroep op uitzendkrachten met het oog op een vaste indiensttreding. Onderzoek toont aan dat een derde van de uitzendkrachten in België na een maand een vaste job krijgt.

Toch kan de Belgische wetgeving nog meer versoepeld worden. In Denemarken, Zweden, Finland en Nederland zijn er bijvoorbeeld geen beperkingen. In België is uitzendarbeid nog altijd niet toegelaten in de overheid, de verhuissector, bij een staking en als een bedrijf kiest voor tijdelijke werkloosheid. Ook kan een cao beperkingen opleggen.

7 Werken in bijberoep en telewerk promoten

7 procent van de werkenden tussen 15 en 64 jaar heeft meer dan één baan, en 5 procent is zelfstandige in bijberoep. Dat is een verdubbeling in twintig jaar. De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid stelt voor om dit nog meer te promoten. Het kan leiden tot een groter arbeidsvolume, net als telewerk. Momenteel zou slechts 14 procent van de Belgische werknemers aan telewerk doen. De Hoge Raad adviseert telewerk meer te promoten omdat het tot op zekere hoogte een substituut is voor deeltijds werk, omdat het ook meer tijd biedt om aan persoonlijke zaken te besteden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content