De werkloosheids- en promotieval: 5 feiten en mythes

© Getty Images
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De werkloosheidsval wegwerken wordt een van de grote thema’s van de verkiezingsstrijd. Open Vld, N-VA en Vooruit willen dat het financiële verschil tussen werken en niet werken groter wordt, al zijn hun recepten anders. Maar niet iedereen loopt het risico in de werkloosheidsval te trappen. En er zijn andere dan financiële factoren die maken of iemand al dan niet voor een baan kiest. Trends scheidt de feiten van de fictie.

1. Het financiële verschil tussen niet werken en werken is voor iedereen klein

FOUT

Zowat alle partijen zijn het erover eens: de Belgische werkzaamheidsgraad – 72 procent – moet omhoog. Vooral kortgeschoolden en mensen met een lager inkomen zoeken of aanvaarden te weinig een baan. Dat komt omdat het verschil tussen een uitkering en een loon uit arbeid voor hen niet groot genoeg is, poneren N-VA en Open Vld. Wie beslist om een baan aan te nemen, wordt financieel amper beloond. Een groot deel van het extra inkomen wordt immers wegbelast. Bovendien verliest de vroegere uitkeringstrekker allerlei voordelen, zoals gratis abonnementen voor het openbaar vervoer, een sociaal energietarief, lagere internetkosten en goedkopere kinderopvang.

De cijfers van de Nationale Bank over die zogenoemde ‘belastinggraad op participatie’ zijn hallucinant. Die meet de mate waarin de keuze om te werken financieel onder druk komt door enerzijds de werknemersbijdragen en de hogere personenbelasting die men moet betalen, en anderzijds door het verlies van de sociale uitkering. Voor iemand die twee maanden werkloos is en op de arbeidsmarkt stapt voor 2.600 euro – 67 procent van het gemiddelde loon – bedraagt die belasting op participatie 94 procent. In mensentaal: hij of zij houdt van zijn extra loon amper 6 procent meer over dan door niet te werken. Wie gaat werken voor het mediaanloon van 3.886 euro, ziet ook nog altijd 81 procent van het extra inkomen in de staatskas verdwijnen.

Het is een legitiem doel om bijvoorbeeld alleenstaande ouders aan het werk te krijgen, maar er zijn nog andere doelen, zoals de strijd tegen kinderarmoede

Ive Marx,

Universiteit Antwerpen

Naarmate de werkloosheidsperiode langer duurt, wordt het wel aantrekkelijker om alsnog te gaan werken. Maar dan nog: een alleenstaande die vijf jaar werkloos is en een baan van 2.600 euro aanneemt, ziet nog altijd 71 procent van het extra inkomen verdwijnen. Bij het mediaanloon is dat 67 procent.

Ive Marx, econoom aan de Universiteit Antwerpen, wil een en ander toch nuanceren. Zeker omdat sommige politici en opiniemakers op basis van die cijfers concluderen dat “het zotten zijn die werken”.

“Globaal gesproken is het nonsens dat werken niets zou opbrengen”, zegt hij. “We weten dat de overstap naar werk vanuit de meeste uitkeringsstelsels significant veel meer opbrengt dan niet te werken. En dan spreek ik niet over een paar tientallen euro’s per maand. Het gros van de werkenden verdient honderden euro’s meer dan wie van een uitkering moet leven. Voor enkele specifieke categorieën is het verschil inderdaad beperkt, bijvoorbeeld voor alleenstaande ouders. Dat is wel een vrij kleine groep. En het is een legitiem doel om die mensen aan het werk te krijgen, maar er zijn nog andere doelen, zoals de strijd tegen kinderarmoede. We weten dat alleenstaande ouders meer dan gemiddeld onder de armoedegrens zitten. De kinderen in die gezinnen zijn ook de werkkrachten van morgen, en dus is het belangrijk dat ze voldoende scholing krijgen en hun talenten kunnen ontwikkelen. En dus zijn de uitkeringen van onder andere alleenstaande ouders wat hoger. Daar is België niet uniek in.”

2. Het beleid versterkt de werkloosheidsval

JUIST

De kloof tussen lonen en uitkeringen is de jongste jaren kleiner geworden, onder meer door de verhoging van de minimumpensioenen, leeflonen en werkloosheidsuitkeringen. In 2019 bedroeg het verschil tussen het nettominimumloon van een alleenstaande en het leefloon nog 362,22 euro. In 2021 was dat verschil gekrompen tot 280 euro, en vorig jaar verdiende een alleenstaande die voor het minimumloon werkt nog amper 178,18 euro meer dan een leefloner.

N-VA wijst als federale oppositiepartij met een beschuldigende vinger naar de Vivaldi-regeringspartijen. Zij hebben de werkloosheids- en inactievenvallen vergroot. Open Vld en Vooruit zeggen nu dat ze daarin verandering willen brengen, maar hebben de situatie mee in de hand gewerkt.

Maar niet alleen de regering-De Croo is verantwoordelijk te stellen voor het te kleine financiële verschil tussen werken en niet werken. De werkloosheidsval is het gevolg van een proces dat al een kwarteeuw aan de gang is. Ze kwam er door een combinatie van op het eerste gezicht tegenstrijdige maatregelen: stijgende uitkeringen boven op de inflatie, een verhoging van minimumlonen en lagere lasten op arbeid voor de lagere lonen.

Pieter Timmermans, de topman van de werkgeversorganisatie VBO met meer dan 25 jaar sociale onderhandelingen op de teller, heeft die evolutie van nabij meegemaakt. “Aan het begin deze eeuw ontdekten politici en experts de werkloosheidsval. Het verschil tussen het netto-inkomen uit arbeid en dat uit een werkloosheidsuitkering was te klein. “Wie wil er nog gaan werken voor enkele euro’s meer per maand?” was het idee. Dus kwam er een oplossing: lagere lasten op de laagste lonen, zodat men uit arbeid netto meer overhoudt en het verschil met de werkloosheidsuitkering groter wordt. Daarna kwam er kritiek van de vakbonden. Zij vonden dat de werkloosheidsuitkeringen te laag waren en dus moesten stijgen.”

Dat laatste gebeurde ook. De werkloosheidsuitkeringen werden niet alleen geïndexeerd om de stijgende levensduurte te neutraliseren. Ze werden ook ‘welvaartsvast’ gemaakt, ze stegen met andere woorden boven op de index. Daarvoor had de regering een welvaartsenveloppe gecreëerd, een bedrag dat de sociale partners mogen gebruiken om de uitkeringen te doen stijgen boven op de index. Die hogere uitkeringen hebben de werkloosheidsval weer verder opengezet. Timmermans: “De eerste regering-Verhofstadt (1999-2003) wou de persoonlijke sociale bijdragen op de lage lonen verminderen, wat de koopkracht versterkt en werken aantrekkelijker maakt. Maar twee jaar na het verlagen van de loonkosten stegen de uitkeringen. En bij de vorming van een nieuwe regering twee jaar later kon je er gif op innemen dat men opnieuw de werkloosheidsval zou aanpakken met lagere lasten op arbeid. In 2005 werd dan met het Generatiepact de welvaartsenveloppe ingevoerd. Een haasje-over van lage lonen en werkloosheidsuitkeringen was geboren. Het is een van de anomalieën in onze sociale zekerheid. Het resultaat is dat de werkloosheidsval nog altijd bestaat.”

Dat leidt ertoe dat de persoonlijke socialezekerheidsbijdragen op de laagste lonen amper een paar procent bedragen. “Daardoor kom je bijna in een situatie dat je een negatief belastingkrediet moet invoeren. Dat betekent dat de overheid je dus geld teruggeeft om werken aantrekkelijker te maken”, zegt Timmermans. “Of, zoals de socialisten willen, de lonen weer hoger moeten, wat een probleem kan zijn voor de concurrentiekracht. We hebben ons daar vastgereden. Het ACV beweert dat er sjoemelsoftware zit in de wet over de loonnorm, die de loonevolutie in België afzet tegen die van de buurlanden. Maar als er ergens sjoemelsoftware zit, is het in de welvaartsenveloppe. Die legt de stijging van de uitkeringen vast op basis van een jaarlijkse productiviteitsgroei van 1,25 procent.”

In deze regeerperiode hebben we twee keer een loonnorm vastgelegd die neerkwam op zo goed als geen reële loon­stijgingen, maar ondertussen stegen de uitkeringen wel met 1,25 à 1,5 procent

Pieter Timmermans,

VBO

Momenteel bedraagt de productiviteitsgroei in België nog 0,5 procent. De stijging van de uitkeringen is dus groter dan de loonstijgingen door de automatische indexering. “Je kunt met andere woorden het verschil tussen werken en niet werken verkleinen”, stelt Timmermans vast. “Voeg daar nog aan toe dat men de voorbije jaren gul is geweest met voordelen allerhande, zoals energiecheques of een busabonnement. Dat maakt het onmogelijk om de werkloosheidsval aan te pakken. Tenzij we de welvaartsenveloppe aanpakken. Als de loonnorm na sociaal overleg bijvoorbeeld nul procent is boven op de index, dan zou dat ook moeten gelden voor de uitkeringen. In deze regeerperiode hebben we twee keer een loonnorm vastgelegd die neerkwam op zo goed als geen reële loonstijgingen, maar ondertussen stegen de uitkeringen wel met 1,25 à 1,5 procent. Gewoon omdat het in een wet van 2005 staat. Maar die houdt van geen kanten rekening met de economische realiteit. “

3. Nergens is het verschil tussen werken en niet werken zo klein als in België

FOUT

De recente Eurostat-cijfers bevestigen alweer dat een werkloze alleenstaande die werk met een laag loon aanvaardt, 94 procent van het extra inkomen ziet wegvloeien naar de staatskas. Alleen in Luxemburg is dat ongeveer ook zo. Het gemiddelde in de Europese Unie is 75 procent. Je zou dus denken dat de stelling klopt als zou nergens het verschil tussen werken en niet werken zo klein zijn als in België. Maar dat behoeft nuancering.

De werkloosheidsval is inderdaad groot aan het begin van de periode van werkloosheid. En wie anderhalf jaar werkloos is, ziet bij een laag loon nog altijd meer dan 70 procent van het extra inkomen verdwijnen. Maar dat is in onze referentielanden Duitsland en Nederland niet echt anders. De degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen maakt werken na verloop van tijd aantrekkelijker. Zou die uitkeringen na een tijd afschaffen mensen dan sneller aanzetten tot het aanvaarden of zoeken van een baan?

Wie anderhalf jaar werkloos is, ziet bij een laag loon nog altijd meer dan 70 procent van het extra inkomen verdwijnen. Maar dat is in onze referentielanden Duitsland en Nederland niet echt anders.

“Er wordt vaak gezegd dat België uniek is. Dat klopt niet als het over de werkloosheidsval gaat, maar wel als we het hebben over de onbeperkte duurtijd van de werkloosheidsuitkeringen”, zegt Ive Marx. “Ik ben er voorstander van om die na een tijd te stoppen. Niet om economische redenen of louter om de werkprikkel. Ik denk dat het een legitimiteitskwestie is, het stelsel is een internationale anomalie. Als mensen tien jaar lang een werkloosheidsuitkering krijgen, dan zet dat het systeem onder druk. Je moet daar paal en perk aan stellen, zeker voor de nieuwe cohorte die instroomt. Veel landen hebben een bijstandsstelsel naast een beperking in de tijd, Duitsland bijvoorbeeld. Onze uitkeringen zijn ook niet veel genereuzer dan in andere landen. Het probleem ligt elders, bijvoorbeeld in de activering van werklozen.”

4. De financiële werkloosheidsval dichten, loodst werklozen linea recta naar een baan

FOUT


Ive Marx bevestigt de stelling dat sommige groepen van uitkeringstrekkers geen baan aanvaarden omdat ze dan allerlei sociale voordelen verliezen zoals het verlaagd tarief voor energie of vervoer, een gratis of goedkoop internetabonnement, enzovoort.

Maar er spelen niet alleen financiële motieven. Marx: “Een leefloontrekker die een tijdelijke job voor een paar maanden krijgt aangeboden, zal die financieel best wel aantrekkelijker vinden. Meestal zal hij of zij er wel een paar honderd euro extra aan overhouden. Tegelijk kan die denken: ‘Het is tijdelijke baan, niet zo’n interessant werk ook, ik ben mijn sociale voordelen kwijt en moet daar straks weer veel moeite voor doen om die terug te krijgen.’ Want dat zijn weer veel formulieren om in te vullen, en weer veel in wachtrijen gaan staan. Die procedures kunnen ook lang duren. Die drempel om werk te zoeken of aan te nemen wordt vaak onderschat.”

Je kunt sociale tegemoetkomingen beter koppelen aan het inkomen. Ze nemen dan af naarmate het inkomen uit arbeid stijgt en verdwijnen uiteindelijk

Ive Marx,

Universiteit Antwerpen

Die sociale voordelen zijn vaak categoriegebonden: men moet in een bepaald uitkeringsstelsel zitten om er recht op te hebben. “Je kunt zulke sociale tegemoetkomingen beter koppelen aan het inkomen. Ze nemen dan af naarmate het inkomen uit arbeid stijgt en verdwijnen uiteindelijk. Dat voorkomt dat iemand die begint te werken, plots een boel voordelen verliest”, stelt Ive Marx voor. “Tegemoetkomingen voor kinderopvang, vervoer, kleding enzovoort zijn niet uniek voor ons land. Je vindt ze ook in landen die beter presteren, zoals Nederland dat een werkzaamheidsgraad van 83 à 84 procent kent. Daar zijn in verhouding meer mensen aan de slag, terwijl de kosten voor kinderopvang er hoger zijn dan in België. Er is dus meer dan het financiële. En dan kom je weer uit bij zaken als een betere activering.”

Zelfs de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen heeft niet altijd het vereiste effect. Een rapport van de federale overheidsdienst Werk waarschuwt ervoor dat het voor werklozen vaak onduidelijk is wat de “verschillende stappen in de degressiviteit zijn. Door de onduidelijkheid hebben de opeenvolgende dalingen een beperkte invloed op de intensiteit van de inspanningen van de werklozen om terug aan het werk te gaan.”

Andere factoren die de beslissing om al dan niet te werken kunnen beïnvloeden zijn sociale attitudes – de werkethiek bij langdurig werklozen is laag –, schuldbemiddeling en inhoudingen op het loon.

5. Naast de werk­loosheidsval moeten lagere inkomens ook de promotieval omzeilen

JUIST

Een vaak vergeten neveneffect van de werkloosheidsval is de zogenoemde promotieval. Een werkende die plots meer verdient, bijvoorbeeld na een promotie of een stevige opslag, ziet in veel gevallen zijn reële inkomen amper toenemen. Dat komt omdat we in België relatief snel in een hogere belastingschaal terechtkomen, en omdat fiscale kortingen op de lagere brutolonen dan verdwijnen. Denk aan de federale werkbonus of de Vlaamse jobbonus.

Een werkende die plots meer verdient, bijvoorbeeld na een promotie of een stevige opslag, ziet in veel gevallen zijn reële inkomen amper toenemen.

Een alleenstaande werknemer zonder kinderen die bijvoorbeeld 2.500 euro bruto verdient en 500 euro opslag krijgt, ziet daarvan netto slechts 128 euro. Dat is een gevolg van de goedbedoelde pogingen die de verschillende regeringen de voorbije jaren hebben ondernomen om de laagste inkomens iets meer te geven en zo de werkloosheidsval te sluiten. Maar dat voordeel wordt te snel afgebouwd voor de inkomens die daar net boven liggen. Het resultaat is de bizarre promotieval.

Dat probleem kan alleen worden opgelost door een brede fiscale hervorming met verschuivingen in de belastingschalen en het verder uitsmeren van voordelen als de werkbonus. Want wie in de buurt van het mediaanloon van 3.886 euro komt, is de werkbonus al bijna volledig kwijt.

Lees ook:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content