De balans: toch doet de arbeidsmarkt het nog altijd goed
De uitzendactiviteit neemt af, de jobcreatie beperkt zich tot de publieke sector en de werkzaamheidsgraad blijft de komende jaren rond 72 procent hangen. Is de tijd van de krapte en de hoge arbeidsvraag voorbij? Zeker niet, een conjuncturele vertraging is geen voorbode van een structureel slechter presterende arbeidsmarkt.
Het Planbureau kwam deze week met nieuwe projecties over de Belgische economie. Daar waar begin dit jaar een groei van 1,4 procent van het bruto binnenlands product (bbp) werd voorspeld voor 2024 en 1,3 procent voor 2025, worden de vooruitzichten neerwaarts bijgesteld. Dit jaar zou onze economie met 1,1 procent groeien en volgend jaar met 1,3 procent. De oorzaak ligt bij de slabakkende groei in onze buurlanden (vooral Duitsland), wat een direct gevolg heeft voor een open en exportgerichte economie als de Belgische.
De minder sterke groei laat zich direct voelen op de arbeidsmarkt. De Belgische werkzaamheidsgraad, die al een paar jaar 72 procent bedraagt, zou in 2024 en 2025 niet toenemen. Vorige week trok Paul Verschueren, directeur economie bij Federgon, de federatie van hr-dienstverleners, aan de alarmbel. In juli viel de activiteit in de uitzendsector terug naar het niveau van 2013, de coronacrisis uitgezonderd. Uitzendarbeid is als flexibele arbeidslaag één van de kanaries in de conjuncturele koolmijn. In een vrije tribune in De Tijd was Verschueren zeer scherp: “De krapte op de arbeidsmarkt verhult een economische storm. Die schijnbare paradox – een krappe arbeidsmarkt te midden van een verslechterende economische situatie – leidt tot een vals gevoel van veiligheid, terwijl de tekenen van economisch onheil zich opstapelen.”
Meteen rijst de vraag: komt straks een einde aan de arbeidskrapte en de hoge arbeidsvraag? Is de bonanza op de jobmarkt – al jaren een belangrijke determinant van economische groei – voorbij? Het antwoord is genuanceerd. Het klopt dat er sprake is van een conjuncturele vertraging, maar dat wil nog niet zeggen dat de arbeidsmarkt structureel in crisis is. Dat we, zoals sommigen beweren, zelfs op een ‘paradigmashift’ afstevenen is paniekzaaierij. Het kan geen kwaad een aantal zaken in perspectief te plaatsen.
Vertraagde jobgroei
Ten eerste komen er nog altijd banen bij. Het voorbije jaar steeg de werkgelegenheid in België met 18.000 mensen. Al lag dat aantal in 2022 met 44.000 wel een stuk hoger. Volgens het Planbureau komen er dit jaar netto 16.000 banen bij en in 2025 25.000. Dat is minder dan het gemiddelde van de voorbije jaren van 40.000 à 45.000. Kortom, er is nog sprake van jobgroei, maar die vertraagt.
De jobgroei situeerde zich het voorbije jaar voor 100 procent in de publieke sector. In 1995 werkten 1 miljoen mensen bij de overheid in de bredere betekenis (ambtenarij, onderwijs, gezondheidszorg en non-profit). Nu zijn dat er 1,6 miljoen. Volgens cijfers van Voka-econoom Bart Van Craeynest steeg de tewerkstelling in die periode in de gezondheidszorg met 144.000 mensen (+68%) en in de maatschappelijke dienstverlening met 187.000 (+140%). Dat komt deels omdat we almaar meer evolueren naar een dienstensamenleving, maar volgens Van Craeynest wordt “de vraag al te zelden gesteld of al die extra mensen (en de extra middelen die ze vertegenwoordigen) wel efficiënt ingezet worden”. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het voor de economische basis van een land of regio beter is dat er ook voldoende banen bij komen in de privésector en zeker in de industrie. Daarin staan België en Vlaanderen voor heel wat uitdagingen.
Recente cijfers van het Vlaamse Steunpunt Werk leren dat in het laatste kwartaal van 2023 de loontrekkende tewerkstelling in de secundaire sector (industrie, bouw en energie) gedaald is ten opzichte van het vierde kwartaal van 2022 (−0,6%). In de tertiaire sector (commerciële diensten) is er een licht positieve evolutie (+0,3%), terwijl de quartaire sector (publieke diensten) een tewerkstellingsgroei van 1,0 procent laat optekenen.
Vooral vervangingsvraag
Dat de arbeidsmarkt het structureel nog altijd relatief goed doet, is vooral te danken aan de vervangingsvraag. Daar zal niet direct verandering in komen. Door de vergrijzing zal Vlaanderen de komende tien jaar geconfronteerd worden met een aanzienlijk vertrek van oudere werknemers. Dat proces is al een tijd aan de gang. Er is sprake van een netto-uitstroom van bijna 80.000 werknemers per jaar. Daardoor zal de arbeidsvraag op een hoog niveau blijven.
Dat betekent niet dat de beleidsmakers, die voor een deel het kader voor jobgroei creëren, achterover kunnen leunen. De eerste aanjager van de tewerkstelling is een betere conjunctuur, maar van de komende Vlaamse en federale regering kan worden verwacht dat ze de nodige arbeidsmarkthervormingen doorvoeren. In de ondertussen officieel afgeserveerde ‘supernota’ van formateur Bart De Wever (N-VA) werden enkele interessante sporen vermeld: een beperking in de tijd van de werkloosheidsuitkeringen, de activering van langdurig zieken, werken lonender maken. Ook de volgende Vlaamse regering kan op dat domein maatregelen nemen. Alleen hebben we er nog niet veel van gehoord. Het gesteggel tussen de toekomstige coalitiepartners ging vooral over meer uitgaven voor welzijn en kinderopvang.
De balans van de week door Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier