De balans van de week: subsidieshows worden het nieuwe normaal

Emmanuel Macron
Emmanuel Macron © Getty Images
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Tijdens een ontmoeting in het paleis van Versailles, waar 140 CEO’s van multinationals present tekenden, kondigde de Franse president Emmanuel Macron 15 miljard euro buitenlandse investeringen aan. In tijden van verzwakte globalisering kiezen steeds meer landen voor een nationaal industrieel beleid. Dat grote EU-lidstaten als Frankrijk daarbij kwistig met subsidies gooien, wordt meer de norm dan de uitzondering.

Microsoft: 4 miljard euro investeringen in Franse datacenters en AI-infrastructuur. Amazon: 1 miljard euro investeringen in AI en de cloud. FertigHy: 1,3 miljard euro voor de productie van meststoffen. Solvay: 100 miljoen euro extra middelen voor de fabriek in La Rochelle. De Franse president Emmanuel Macron was meer dan trots toen hij begin deze week op de zevende editie van Choose France een reeks nieuwe investeringen in zijn land kon aankondigen, goed voor in totaal 15 miljard euro. Het cijfer werd bekendgemaakt tijdens een topontmoeting met 140 internationale CEO’s in het paleis van Versailles. De Fransen maken graag gebruik van gebouwen die verwijzen naar hun historische grandeur om indruk te maken.

Dat de investeerders de weg naar onze zuiderburen hebben gevonden, is geen toeval. Ook al is het officiële discours dat die geen determinerende rol spelen, feit is dat een aantal grote EU-lidstaten al een tijd met miljardensubsidies zwaaien, Duitsland en Frankrijk voorop. Zulke subsidieshows worden het nieuwe normaal.

Minder globalisering

Sinds de coronapandemie, de energiecrisis die het gevolg was van de Russische inval in Oekraïne en de spanningen in de Rode Zee die de internationale aanvoerlijnen verstoren, hebben de regeringen in een aantal Europese hoofdsteden een mentale switch gemaakt. De tijd dat de EU-landen konden rekenen op de economische rugwind van de globalisering, is voorbij. We zijn binnengetreden in het tijdperk van de deglobasering of op zijn minst van de verzwakte globalisering, en dat betekent dat er meer behoefte is aan een nationaal industrieel beleid.

Om de klimaattransitie mogelijk te maken, om de eigen industrie de kans te geven competitief te blijven in het proces richting koolstofneutraliteit, en om klaar te zijn voor de nieuwe digitale uitdagingen, is de keuze snel gemaakt. Landen willen eigen batterijfabrieken voor elektrische wagens. Ze willen ook voor de bevoorrading van microchips niet meer afhankelijk zijn van producenten in andere continenten. Subsidies moeten multinationals overtuigen om in het gulste land nieuwe fabrieken te openen.

Bij Frankrijk speelt nog een extra factor. Door vier decennia verkeerde keuzes zoals de nationaliseringen van begin jaren tachtig, de ontspoorde sociale uitgaven en de invoering van de 35 urenweek in 1998, moesten onze zuiderburen als industriële grootmacht de rol lossen tegenover rivaal Duitsland. Bij onze oosterburen is de industrie goed voor 18 procent van het bruto binnenlands product, in Frankrijk slechts voor 10 procent. Minister van Economie Bruno Le Maire heeft als ambitie tegen 2035 voorbij de grens van 15 procent te gaan, waarmee Frankrijk het EU-gemiddelde zou halen.

Competitief voordeel kerncentrales

Al zal dat niet gemakkelijk zijn. Een rapport van PwC ziet twee hinderpalen. Ten eerste het tekort aan arbeidskrachten. Twee op de drie industriebedrijven in Frankrijk hebben moeite om personeel te vinden. Er staan structureel 60.000 vacatures voor hooggeschoolden en technische profielen open in de industrie. Een andere uitdaging is de energiebevoorrading. Onze zuiderburen hebben wel een competitief voordeel met hun kerncentrales, maar er zouden meer investeringen nodig zijn om de energiebevoorrading te garanderen.

Een reeks investeringen in Frankrijk gebeurt in het noorden van het land. President Emmanuel Macron zwaaide met subsidies richting het Taiwanese Prologium, een producent van autobatterijen die zich in Duinkerke zal vestigen. De Fransen willen ook de Belgische materialengroep Umicore aantrekken, om in het noorden van Frankrijk een recyclagefabriek te bouwen, ten nadele van een mogelijke investering in Antwerpen.

Dat maakt de politieke wereld in Vlaanderen en België al een tijd nerveus. En het zou verklaren waarom de overheid via de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM) een belang van 5 procent heeft opgebouwd in Umicore. Op die manier kan het druk zetten op het bedrijf om toch in Vlaanderen zijn nieuwe plant te bouwen. Vlaanderen heeft in dat verband miljoenen euro’s innovatiesteun en een aantal waarborgen voor kredieten klaarliggen. Vraag blijft echter of dat een verschil kan maken met EU-landen of regio’s die qua beschikbaar subsidiegeld een paar divisies hoger spelen.

Lees ook:

Partner Content