De balans: Belgische ambtenarenpensioenen zijn een historische scheefgroei
Op de tafel van federale formatiegesprekken ligt een reeks hervormingen van de royale ambtenarenpensioenen. Die leggen een zwaar beslag op de overheidsfinanciën. De vakbonden repliceren dat de overheidspensioenen het voorbije decennium al flink zijn hervormd. Dat klopt, maar het historische onevenwicht van veel hogere pensioenen en kortere loopbanen dan bij werknemers en zelfstandigen is nog altijd niet weggewerkt.
Eerst een misverstand uit de wereld helpen: de ambtenarenpensioenen in België neemt geen grotere hap uit de begroting weg dan de pensioenen van werknemers en zelfstandigen. In 2024 bedraagt de kostprijs van alle ambtenarenpensioenen 24 miljard euro. Die van werknemers en zelfstandigen 41 miljard euro. Het kan dan ook vreemd overkomen dat de federale onderhandelaars een hervorming van de ambtenarenpensioenen als prioritaire besparingsmaatregel beschouwen.
Toch hebben ze gelijk om daar veel energie in te steken. De absolute pensioenbedragen van de verschillende stelsels vormen maar een deel van het verhaal. Er zijn nu eenmaal meer gepensioneerde privéwerknemers en zelfstandigen dan ambtenaren. Twee andere cijfers tonen aan dat er wel degelijk een probleem is met de manier waarop de ambtenarenpensioenen op de overheidsfinanciën wegen. Het gemiddelde ambtenarenpensioen na een zuivere loopbaan bedraagt in België 2.861 euro. Dat van een werknemer 1.445 euro.
Sneller een volledige loopbaan
Maar vooral: België betaalt relatief gezien veel aan ambtenarenpensioenen: 2,63 procent van het bruto binnenlands product (bbp). In Duitsland is dat 1,51 procent, in Nederland iets meer dan 1 procent. Dat is niet houdbaar en is het gevolg van een historische scheefgroei. Die heeft verschillende oorzaken.
Om te beginnen bedraagt het pensioen van een werknemer 60 procent van zijn of haar gemiddelde loon tijdens een volledige loopbaan van 45 jaar. Voor een statutaire ambtenaar is dat 75 procent. De wedde die de hoogte van het pensioen van ambtenaren bepaalt, wordt berekend over de laatste tien jaar en niet over de hele loopbaan, zoals bij werknemers. Dat is een belangrijke oorzaak van de pensioenverschillen, want het hoogste loon ligt aan het eind van een loopbaan. Bovendien zijn er voor ambtenaren tientallen verloven voor pensionering en worden zogenoemde preferentiële tantièmes gehanteerd. Dat zijn loopbaanbreuken waardoor men vroeger dan de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar (straks 66 jaar) kan vertrekken en toch van een volledig pensioen kan genieten. De helft van de ambtenaren kan daardoor al na 41 en soms zelfs 36 jaar dienst rekenen op het hoogste pensioen, een werknemer pas na 45 jaar.
Formateur Bart De Wever (N-VA) en de andere onderhandelaars willen dat systeem verregaand bijsturen. De voordelige pensioenleeftijd voor militairen en NMBS-personeel wordt afgebouwd. Ook de tantièmes worden verder afgebouwd. De berekening van de pensioenrechten zal op termijn niet meer gebeuren op basis van de voorbije tien jaar maar op basis van de voorbije twintig jaar. Ook de zogenoemde perequatie komt onder druk. Dat is het systeem waarbij de ambtenarenpensioenen niet enkel stijgen met de levensduurte, maar ook de reële loonstijgingen van de werkenden volgen.
Overheidspensioen werd al deels hervormd
De vakbonden vinden die plannen maar niets. “Al weken heeft iedereen een mening over het pensioen van de ambtenaar en zien we een duidelijke constante in de onderhandelingen voor Arizona: het pensioen van de ambtenaar moet eraan”, zegt Ilse Heylen van ACV Openbare Diensten. “Men vergeet daarnaast de vele inspanningen die de voorbije jaren al werden gevraagd van ambtenaren. De overheidspensioenen zijn het afgelopen decennium al flink hervormd.”
Het klopt dat het stelsel onder de regering-Di Rupo (2011-2014) al bijgestuurd werd met onder andere een berekening van het pensioen op basis van de laatste tien jaar van een loopbaan in plaats van de laatste vijf jaar. Ook werd de diplomabonificatie afgeschaft (studiejaren werden meegeteld voor het verwerven van pensioenrechten). “De ambtenaren vallen nu zo goed als integraal onder de strengere voorwaarden voor het vervroegd pensioen. Sinds 2021 is de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd in het overheidsstelsel dan ook 63 jaar”, stelt het ACV. Het klopt dat de uittredeleeftijd is verhoogd, maar veel ambtenaren kunnen nog genieten van uitzonderingsregels.
Debat over ‘uitgesteld loon’ minder relevant
In dit debat komen de vakbonden opnieuw met het argument op de proppen dat ambtenarenpensioenen hoger mogen zijn dan de werknemerspensioenen omdat ze “uitgesteld loon” zouden zijn, aangezien de salarissen van overheidspersoneel lager liggen. Maar net deze week wees econoom Rudy Aernoudt erop dat de overheid een zeer gulle werkgever is en dat de ambtenarenlonen veel sneller gestegen zijn dan in de privésector, waardoor die 919 euro per maand hoger zouden liggen.
Daarop repliceerde het ACV dat die cijfers betwistbaar zijn en men enkel het basissalaris vergelijkt. “Wanneer we de totale verloning of de totale compensatie in beschouwing nemen en dus voordelen als een bedrijfswagen, premies, maaltijdcheques en winstparticipaties meetellen, dan verdienen werknemers in de private sector liefst 8 procent meer dan de statutaire ambtenaren in de federale overheidsdiensten”, aldus het ACV. Tegelijk geeft de vakbond ook mee dat veel werknemers over een aanvullend pensioen beschikken.
Intrinsieke waarde overheidspensioen gestegen
De discussie wordt al te slordig en eenzijdig gevoerd. Een extralegaal voordeel zoals een aanvullend pensioen voor werknemers komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het is een compensatie voor het feit dat een werknemers geen pensioenrechten opbouwt boven een inkomen van 52.000 euro door het loonplafond. Wat daarboven valt wordt dus niet meegeteld in de berekening van het privépensioen. Dat loonplafond bestaat bij de ambtenaren niet.
Waar de vakbonden bovendien niet over spreken, is dat de intrinsieke waarde van de ambtenarenpensioen de voorbije jaren is gestegen door de levensverwachting. Hun argument dat de verschillende stelsels naar elkaar moeten toegroeien door dan maar de werknemerspensioenen sterk te verhogen, houdt al evenmin steek. Als je de pensioenen van zelfstandigen en werknemers wil verhogen naar het niveau van ambtenaren, dan kost dat 80 miljard euro extra. Totaal irrealistisch, dus.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier