Een onderbelichte oorzaak van de slechte begrotingstoestand is de geldstroom van het federale niveau naar de deelstaten. Daardoor worden deelregeringen er niet toe aangezet om zelf orde op zaken te stellen. Op termijn moeten de deelstaten mee in het saneringsbad, en kan een einde gesteld worden aan het consumptie- of factuurfederalisme.
De federale begrotingsgesprekken mogen dan wel muurvast zitten, budgettair is het niet in heel België kommer en kwel. Het kreeg amper aandacht, maar er is één deelregering die recent een begroting 2026 in evenwicht heeft ingediend: die van de Duitstalige Gemeenschap. Met een budget van amper 850 miljoen euro is de impact van Ostbelgien op de totale Belgische overheidsfinanciën zeer beperkt. Toch mogen ze zich in Eupen op de borst kloppen.
Het blijft onzeker of een andere deelregering deze legislatuur uit de rode cijfers raakt. De Vlaamse regering hoopt nog altijd op een begroting in evenwicht in 2027. En zelfs als dat lukt, is dat voor een deel te danken aan het buiten de begroting houden van grote infrastructuurwerken als Oosterweel.
Wallonië bespaart amper
Over een begrotingsevenwicht in Brussel moeten we niet eens beginnen. Er is nog geen regering, en als die er komt, slaagt die er voor 2030 nooit in het deficit van 1,5 miljard euro weg te werken. Hetzelfde geldt voor Wallonië, ook al beweren ze in Namen iets anders. Minister-president Adrien Dolimont verklaarde deze week bij de voorstelling van de budgettaire plannen voor 2026 dat het de bedoeling is het tekort van 2,9 miljard van 2025 tegen 2029 te halveren en pas in 2034 een evenwicht te bereiken. Dat is nog lang, maar een aanzet daartoe wordt niet echt gegeven. Wallonië bespaart het komende jaar slechts 270 miljoen euro op een budget van 22 miljard euro.
Het probleem is: de deelregeringen worden er niet toe aangezet hun begrotingen op orde te krijgen. Ze krijgen een belangrijk deel van hun inkomsten in de vorm federale dotaties. Die liggen vast in de bijzondere financieringswet. Voor Vlaanderen en Wallonië is dat 55 procent van hun budget.
Dat is een van de oorzaken van de precaire toestand van de federale overheidsfinanciën, en helpt de budgettaire crisis op dat niveau te verklaren. Want door de betaling van de rentelasten op de schuld (10 miljard euro), de uitgaven voor de sociale zekerheid die grotendeels federaal zijn (145 miljard euro) en de dotaties richting de deelstaten (80 miljard euro) beschikt de federale regering aan het einde van de rit nog maar over 20 miljard euro middelen om een eigen beleid te voeren.
Lees ook: hoe de federale overheid financieel wordt uitgekleed
Ondertussen kunnen de deelstaten achterover leunen. De geldstromen via de dotaties vloeien sowieso binnen, los van het beleid dat de gewesten en de gemeenschappen voeren. Aangezien de dotaties aan de index en gedeeltelijk aan de economische groei gekoppeld zijn, blijven ze stijgen. Dat systeem wordt consumptiefederalisme of factuurfederalisme genoemd. Als er budgettaire problemen zijn, dan draait uiteindelijk het federale niveau op voor de rekening. Dat factuurfederalisme wreekt zich nu. Dit is niet houdbaar en daarom moeten de deelstaten mee in saneringsbad.
Deelstaten moeten responsabiliseren
Grondwetspecialist en advocaat Quinten Jacobs klaagt dat ook aan in zijn net verschenen boek Het betonnen beleid (Ertsberg). Hij reikt oplossingen aan om een einde te maken aan dat factuurfederalisme. Dat hij die term gebruikt, is moedig. De voorbije jaren was het wetenschappelijk onderzoek over fiscaal federalisme te schaars geworden. Het Leuvense onderzoekinstituut Vives had na de eeuwwisseling in dit domein een stevige reputatie opgebouwd, maar de publicaties over het thema droogden stilaan op. Een studie begin dit jaar van onder andere Vlaams topambtenaar Koen Algoed en Annelies Hoebeeck van het Vlaams Departement Financiën vormen een uitzondering.
Lees ook: Belgisch fiscaal federalisme is een farce
Bovendien werd in academische kringen al te vaak lacherig gedaan over het gebruik van termen als consumptiefederalisme. Professor André Decoster (KU Leuven) onder andere noemde “responsabilisering” een “buzzwoord”.
Nochtans toont Quinten Jacobs in zijn boek aan dat een staatsstructuur mogelijk is waarbij de gemeenschappen en de gewesten hun financiële verantwoordelijkheid niet langer ontlopen. Onder andere door de gezondheidszorg integraal naar de deelstaten over te hevelen en hen zo te verplichten mee “de budgettaire bom van de vergrijzing te ontmantelen”. Tegelijk wordt de personenbelasting gesplitst. “Deelstaten surfen dan niet langer mee op het fiscale beleid van de federale regering, maar hebben zelf greep op inkomsten”, schrijft Jacobs. “Deelstaten die beter presteren, kunnen over extra inkomsten beschikken die ze zelf genereren. (…) Wat de democratische transparantie ten goede komt.” Politici nemen zijn boek het best mee tijdens volgende regeringsonderhandelingen of gesprekken over een nieuwe staatshervorming.
Lagere leningscapaciteit
Een andere denkspoor dat hij aanreikt heeft te maken met een boetesysteem als een deelstaat in gebreke blijft. Akkoord, daarvoor moet de budgettaire situatie nog flink verslechteren, maar als België door het Europees Hof van Justitie wordt veroordeeld tot een boete, dan zou de federale overheid die boete moeten kunnen afhouden van de dotatie aan de deelstaten. Al is dat juridisch verre van vanzelfsprekend, waarschuwt Jacobs.
Dat geldt ook voor de “institutionele atoombom” die een stok achter de deur van de Europese begrotingsregels kan zijn. Meer concreet: als de Europese Commissie de procedure opent om België onder nauwer financieel toezicht te plaatsen, zou de leningscapaciteit van de verschillende regeringen (federaal, gemeenschappen en gewesten) automatisch gradueel worden beperkt. “Overheden zouden dan stelselmatig minder en minder geld kunnen lenen. Zij hebben er daarom alle belang bij om een akkoord te sluiten en zo’n scenario te vermijden”, schrijft Jacobs. Momenteel is zo’n scenario nog veraf. Maar als ze in de Wetstraat een zootje blijven maken van het begrotingsbeleid, kan dat snel veranderen.