Alle partijen lonken naar de middenklasse… maar wie zijn ‘Jos en Maria’?

© Getty Images/iStockphoto
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Tijdens het verkiezingsdebat van Trends-Kanaal Z en Knack sprongen bijna alle partijen in de bres voor de Vlaamse middenklasse. Niet verwonderlijk, want het gaat om 65 procent van de huishoudens. Maar de sociaaleconomische bezorgdheden van de middenklasse – ‘Jos en Maria’ – lopen minder gelijk dan het op het eerste gezicht lijkt.

“Je start bij Marc Coucke en je eindigt bij het spaargeld van Jos en Maria. Je gaat in de zakken zitten van de mensen uit de middenklasse. Mensen die hard gewerkt hebben om een vermogen op te bouwen.” Dat was het antwoord van Open Vld-voorzitter Tom Ongena op het voorstel van PVDA-voorzitter Raoul Hedebouw een miljonairs­belasting in te voeren.

Hedebouw uitgezonderd, waren de voorzitters tijdens het verkiezingsdebat van Trends-­KanaalZ en Knack over dat thema opvallend eensgezind: de lasten op kapitaalwinsten zijn in België al hoog en daar nog een zuivere vermogens­belasting aan toevoegen, is geen goed idee. Niet alleen om praktische redenen, omdat je dan een vermogenskadaster moet aanleggen, maar vooral principieel, omdat de super­rijken in dat geval voor een ontsnappingsroute zullen kiezen en hun kapitaal naar het buitenland verplaatsen. Uiteindelijk zou de middenklasse het gelag betalen, omdat die geen gebruik kan maken van die routes.

Het was opvallend dat al die partijvoorzitters het opnamen voor de Vlaamse middenklasse. De teneur was: ze werkt hard, ze wordt al zwaar belast en het mag niet de bedoeling zijn het fiscale koord nog meer aan te spannen. Wat meteen de vraag doet rijzen wie dat gemiddelde middenklassekoppel Jos en Maria eigenlijk is.

Lees verder onder de video

Economen stellen de middenklasse meestal gelijk aan mensen met een gezinsinkomen tussen 60 en 200 procent van het mediaaninkomen – kortom: al wie niet in de armoede zit of superrijk is. Dat mediaaninkomen bedraagt momenteel 3.507 euro bruto. Al wie bruto meer verdient dan 2.104 euro per maand valt er dus onder, met als bovengrens 7.014 euro. Volgens een rapport van de OESO kan 61 procent van de huishoudens in de OESO-landen worden ingedeeld bij de middenklasse. In België en Vlaanderen is de middenklasse zelfs iets groter: 65 procent van de huishoudens valt eronder. In Vlaanderen betekent dat 4,35 miljoen van de 6,7 miljoen Vlamingen, of het grootste deel van de bevolking en dus een interessant electoraat om naar te lonken.

Working poor

Maar de Vlaamse middenklasse is lang geen homogene groep. De sociaaleconomische bezorgdheden van Jos en Maria die ieder 2.100 euro per maand verdienen zijn anders dan die van Jos en Maria die aan het einde van de maand samen 8.000 euro op hun rekening gestort krijgen, een aardig spaarpotje hebben opgebouwd en een deel daarvan hebben belegd.

De eerste Jos en Maria behoren tot de lagere middenklasse, met een maandelijks inkomen tussen 60 en 80 procent van het mediaaninkomen. Voor een alleenstaande is dat een inkomen tussen 1.500 en 1.800 euro netto per maand. Voor de leden van die groep is het vooral belangrijk dat hun arbeid genoeg loont. Zij genieten de federale werkbonus, een vermindering van de werknemersbijdragen voor medewerkers met een laag loon, waardoor ze een hoger nettoloon overhouden. Die vermindering daalt geleidelijk naarmate hun loon stijgt. Daarnaast is er de Vlaamse jobbonus, een premie ingevoerd door de regering-Jambon voor wie minder dan 2.900 euro per maand verdient. Volgens schattingen hebben 950.000 Vlamingen recht op een jobbonus.

De Jos en Maria van de hogere middenklasse zijn bang dat zij het gelag betalen, als de belasting op opbrengsten uit kapitaal wordt opgetrokken.

Koopkrachtversterkende maat­regelen als de werk- en de job­bonus zijn er mee de oorzaak van dat in ons land weinig werknemers laagbetaald zijn en onder de noemer working poor vallen. Volgens de OESO is in België slechts zowat 4 procent van de werknemers laagbetaald – veel minder dan in Nederland (15%) en Duitsland (18%). Het speelt ook een rol dat de sectorale minimumlonen gemiddeld bijna 20 procent boven het wettelijk minimumloon liggen. Slechts 3 procent van de werk­nemers werkt hier tegen het minimumloon.

De bezorgdheden van die lagere middenklasse zijn niet zozeer dat ze met hun inkomen niet rond­komen – in België is er bovendien de automatische loonindexering die de inflatie volgt – zij vrezen vooral de promotieval. Dat houdt in dat ze in een hogere belastingschaal terechtkomen als hun brutoloon stijgt, waardoor ze van die loonsverhoging netto weinig overhouden. Een voorbeeld: een alleenstaande werknemer zonder kinderen die 2.500 euro bruto verdient en 500 euro opslag krijgt, houdt daar netto 128 euro extra van over. Daar komt nog bij dat wie een laag inkomen heeft, kan rekenen op sociale voordelen zoals een lagere huur van een sociale woning, studiebijlagen voor de kinderen of de maximumfactuur in de gezondheidszorg. Als hun loon stijgt, kunnen ze daar mogelijk geen aanspraak meer op maken.

Beleggende middenklasse

Bij de Jos en Maria met een hoger inkomen spelen andere gevoeligheden. Daar overheerst ergernis over de nog altijd sterk progressieve personenbelasting. In België beland je al in het hoogste belastingtarief van 50 procent als je maandelijkse inkomen 3.530 euro bedraagt, iets meer dan het mediaanloon. In Duitsland bedraagt het hoogste tarief 45 procent vanaf 20.833 euro per maand, in Frankrijk 45 procent vanaf 12.675 euro en in Nederland 49,5 procent vanaf 6.586 euro. Verscheidene Vlaamse partijen lanceren in de aanloop naar de verkiezingen voorstellen om die personenbelasting te verlagen, maar economen waarschuwen dat daar weinig of geen ruimte voor is, gezien de gigantische besparingen waar België de komende jaren voor staat.

De Jos en Maria van de hogere middenklasse zijn bovendien bang dat zij het gelag betalen als de belasting op opbrengsten uit kapitaal de komende jaren wordt opgetrokken, om de begroting te saneren. Vaak wordt de indruk gewekt dat vermogensopbrengsten vrij weinig worden belast in ons land, maar dat klopt niet. Er is de roerende voorheffing van 30 procent, de erf- en schenkbelasting, de effectentaks en de onroerende voorheffing, en er zijn de registratierechten en de belastingen op het langetermijnsparen. Zoals N-VA-­voorzitter Bart De Wever tijdens het debat benadrukte: “Dat is geld dat je allemaal hebt bijeengespaard en daar wordt nóg een nabelasting op geheven. We staan al in de top drie in de Europese Unie en daar nog een laag bovenop leggen met een meerwaardebelasting en een progressieve dividendenbelasting, betekent kapitaalvlucht. Je mikt op de superrijken en het draagvlak daarvoor is groot. Maar die 1 procent betalen niet en dan ga je het halen bij de middenklasse. Daar komt het altijd op neer.”

De inkomsten uit belasting op kapitaal bedragen in België 10,6 procent van het bruto binnenlands product, het hoogste cijfer in Europa, na Noorwegen en Luxemburg. Dat Luxemburg bovenaan staat, komt door de combinatie van veel kapitaal en kapitaalinkomsten, ook al bedraagt de impliciete belastingdruk op kapitaal er slechts 5 procent. België heeft dan weer de hoogste belastingdruk op kapitaal van Europa (bijna 40%), na Frankrijk.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content