Is het voor een allochtoon dan toch hopeloos om een job te vinden?

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Bijna 50 % van de Brusselse allochtonen wordt bij zijn zoektocht naar werk gediscrimineerd. Zo blijkt uit een studie van de Leuvense socioloog Albert Martens. Jan Denys, specialist arbeidsmarktbeleid bij Randstad, ontkent niet dat er sprake is van discriminatie, maar de achterstelling alleen daaraan toeschrijven, is volgens hem nonsens. Trends bracht beiden samen. Een confrontatie.

De gebrekkige integratie van allochtonen op de arbeidsmarkt blijft de geesten beroeren. De weigering van de Londerzeelse kantelpoortenfabrikant Feryn om – onder druk van de klanten – allochtonen aan te werven, deed bij velen de wenkbrauwen fronsen. Is het voor een allochtoon dan toch een hopeloze zaak om een job te vinden? De studie Etnische discriminatie op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van professor emeritus Albert Martens (KU Leuven) en zijn ULB-collega Nouria Ouali lijkt die stelling te bevestigen. De studie, uitgevoerd in opdracht van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA), toont aan dat 45 % van de ondervraagde allochtonen in zijn zoektocht naar werk op discriminatie stuit.

Jan Denys, manager Public Affairs & Public Relations bij Randstad, heeft vragen bij de studie. Hij wijst op de smalle basis waarop het onderzoek berust. “Ik sluit niet uit dat de discriminatie ten opzichte van allochtonen is toegenomen,” zegt Denys. “Ik ben niet blind voor de politieke ontwikkelingen in dit land. Maar het wordt in dit onderzoek niet overtuigend aangebracht. Men vertrekt van 321 dossiers en komt uit bij twaalf duidelijke gevallen van discriminatie en negentien vermoedens. In dat laatste hebben we het over een onvriendelijk woord van de werkgever. Dat gebeurt ook bij autochtonen. Die studie toont zeker niet aan dat de discriminatie is toegenomen. Ik vraag me af of dergelijke studies wel relevant zijn. We kunnen gemakkelijk aantonen dat we minder allochtonen aan het werk hebben dan vergelijkbare landen en die boodschap geeft een veel krachtiger signaal. Discriminatie is slechts een onderdeel – weliswaar een belangrijk onderdeel – van het probleem.”

ALBERT MARTENS (KU LEUVEN). “We zijn vertrokken vanuit een studie van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) uit 1996, waar grosso modo een geconsolideerde discriminatiecoëfficiënt van 30 % gevonden werd. Wij komen aan 50 %. De zaken zijn er erger op geworden, zeker als we er rekening mee houden dat tal van allochtonen ondertussen de Belgische nationaliteit hebben verworven. En de Britten, Fransen en Duitsers raken hier aan een job zonder Belg te zijn. Dit is trouwens slechts één luik van het onderzoek. Hieraan werden nog twee andere toegevoegd. In één luik hebben we de gegevens van 84.000 werknemers, allochtonen en Belgen, geanalyseerd. Daarnaast zijn we ingegaan op de loopbaan van werknemers die tien jaar geleden zijn afgestudeerd. Het gaat dus om verschillende benaderingen, zowel een momentopname als een analyse in de tijd. Het merkwaardige van de studie is dat de deelconclusies elkaar niet tegenspreken. We hadden ons aan dergelijke resultaten nooit verwacht. De situatie is dus veel slechter.”

MARTENS. “We hebben willen afstappen van de enscenering met acteurs, want dan kan je zeggen dat die aan overacting doen. We hebben echte werkzoekenden de boer op gestuurd. We hebben allochtonen van de BGDA-lijsten gehaald en drie maanden lang elke sollicitatie en elk telefoongesprek gevolgd. Een van de problemen was de moeilijke matching, omdat er voor die jobs geen autochtone Belgen beschikbaar waren. Autochtonen willen bepaalde jobs gewoonweg niet meer uitoefenen.”

DENYS. “De basis wordt daarom te smal om nog een conclusie te trekken. Ik denk dat de onderzoekers hebben willen scoren. Ze hebben daarbij geen oog voor de maatschappelijke schade die ze aanrichten.”

MARTENS. “Gelukkig hebben we jobs gevonden waar matching met Belgen wel mogelijk was, zoals boekhouders. En daar gebruikten werkgevers allerlei voorwendsels om een allochtoon niet aan te werven. We hebben dat gecheckt: de job was vaak nog vrij, toen de allochtoon werd afgescheept.”

En dus hebben we een diversiteitsbeleid nodig?

DENYS. “Als het de bedoeling is dat er meer mensen aan een job geraken, dan kan dit moeilijk anders dan via een diversiteitsbeleid. De klassieke groepen zijn onvoldoende sterk vertegenwoordigd op de arbeidsmarkt om een hoge werkzaamheidsgraad van pakweg 70 % te realiseren. Het is een kwestie van gezond boerenverstand om er alles aan te doen om andere groepen naar de arbeidsmarkt te lokken. Het gaat om laaggeschoolde vrouwen en jongeren, ook om ouderen – die statistisch trouwens meer worden gediscrimineerd dan de allochtonen en kwantitatief ook veel belangrijker zijn – en uiteraard de allochtonen zelf.”

MARTENS. “Er zijn verschillende redenen waarom een diversiteitsbeleid zich opdringt. Kijk naar de knelpuntberoepen. We komen voor een paradox te staan: er is een tekort aan arbeidskrachten, maar men is wel weerbarstig om allochtonen aan te werven. Er schort echt iets aan de integratie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Die mensen worden ontmoedigd. Ook de hooggeschoolden hebben het moeilijk.”

Is het opleggen van quota een oplossing? Voor de vakbond ACV is dat alvast geen optie.

DENYS. “Ik ben geen voorstander van quota. Ik ben ervan overtuigd dat het ook niet heeft gewerkt in de landen waar het werd ingevoerd, zoals Nederland. We zullen in het geval van een invoering trouwens een zeer technische discussie moeten voeren over wie onder die quota valt en wie niet. Ik zie onder bepaalde voorwaarden wel iets in streefcijfers. Die moeten door de sociale partners in gezamenlijk overleg worden vastgelegd.”

MARTENS. “In Canada en de VS moeten bedrijven die contracten hebben met de overheid, jaarlijks rapporteren wie ze aangeworven en bevorderd hebben. We zouden in België systemen kunnen bedenken waarbij de wetgever streefcijfers vooropstelt én een diversiteitsplan verplicht. Dat wil zeggen: je zult ooit een etnische registratie van je personeel moeten invoeren en bepaalde cijfers moeten nastreven. Het kan toch niet dat er in bepaalde sectoren (zoals de bankwereld) amper allochtonen aan de bak komen.”

Hoe moeten we die streefcijfers vastleggen?

MARTENS. “Als referentie nemen we de etnische verdeling van de werkgelegenheid en de werkloosheid per arrondissement op een bepaalde datum. Zo kan je vlug een doorlichting maken van de situatie en kan je afwijkingen per sector en per leeftijd bijsturen. Ook op ondernemingsvlak: een bedrijf maakt een etnische registratie en stelt een plan op waardoor het binnen een redelijke termijn over een evenredige arbeidsdeelname beschikt. Zoiets bestond in Nederland voor alle bedrijven met meer dan 35 werknemers. En het leidt tot resultaten, want de werkloosheidcijfers zijn gedaald.”

In welke mate schort er iets aan de opleiding van allochtonen? In de groep van laaggeschoolden blijven ze oververtegenwoordigd.

DENYS. “Er ís een scholingsprobleem. Veel allochtonen die bijstuderen, gaan naar de koranscholen. Misschien leren ze beter een goed vak. In Brussel wordt een opleiding gegeven om fietsen te herstellen, onder andere gericht op allochtonen. Daar komt de doelgroep niet op af. Wij rekruteren bij Randstad trouwens ook onvoldoende allochtone consulenten. Ze bieden zich minder aan en raken ook minder door onze proeven. Misschien ligt het aan die testen en maakt de culturele factor een verschil. Maar moeten we daarom het niveau van onze testen verlagen? Dat zou een stigmatisering betekenen.”

MARTENS. “Je moet toch rekening houden met die culturele bias. Dat gold vroeger ook voor mannen en vrouwen.”

DENYS. “Ik pleit voor een masterplan dat méér behelst dan de bal in de hoek van de werkgevers duwen, zoals sommigen nu doen. Ik vrees dat dit pas zal gebeuren als er zware rellen uitbreken.”

Ook hooggeschoolde allochtonen vinden moeilijk een job. Scholing kan dus niet het enige probleem zijn?

MARTENS. “Uiteindelijk raken de laaggeschoolde allochtonen makkelijker aan de bak dan de hooggeschoolde. Dat is het drama.”

DENYS (verbaasd). “De werkloosheid ligt toch lager bij hogergeschoolde dan bij laaggeschoolde allochtonen.”

MARTENS. “Neen, die ligt verhoudingsgewijs hoger. Ze moeten een extra drempel overwinnen.”

DENYS. “Dat blijkt toch niet uit uw onderzoek. Ik lees voor: De 18 gediplomeerden van het hoger onderwijs hebben voor het merendeel een parcours afgelegd dat overwegend werd gekenmerkt door tewerkstelling. De perioden van werkloosheid zijn zeldzamer, merkelijk korter en houden zeer sterk verband met de studierichting en met de activiteitensector waarvoor men zich kandidaat stelt.

MARTENS. “Allochtonen hebben twee tot drie keer meer tijd nodig dan een autochtoon om werk te vinden. Een allochtoon moet via uitzendarbeid beginnen, terwijl zijn Belgische studiegenoot snel in het arbeidscircuit raakt. Allochtonen moeten een lijdensweg afleggen die ontmoedigend werkt. Ze raken er allebei, maar de ene neemt een exprestrein en de andere een boemeltreintje.”

DENYS. “Maar ze raken er dus wel en dus weet ik niet of je hier met quota op de proppen moet komen. Je kan proberen het proces te versnellen, maar het is dus niet zo dat allochtonen totaal geblokkeerd worden. Nochtans is dit wel het beeld dat wordt verspreid. De vertraging is zeker niet alleen te wijten aan discriminatie.”

Wat zijn de andere oorzaken?

DENYS. “Een tekort aan netwerken.”

MARTENS. “Wij hebben in ons onderzoek voorstellen geformuleerd en het gaat om meer dan quota. Er moet een totaalbeleid worden gevoerd. Nu zijn de maatregelen versnipperd. Waar moet het beleid vandaan komen? Uit allerlei commissies, uit de evaluatie van het Vlaamse minderhedenbeleid misschien? Van de minister van Werk of van de regionale overheden?

DENYS. “Je moet naar een interministeriële aanpak. Dit is zo’n kolossale uitdaging, dat het niet door één minister kan worden opgelost.”

In welke mate is de huidige situatie het gevolg van een slecht werkende arbeidsmarkt?

DENYS. “Een van de redenen waarom allochtonen minder vlot aan werk raken, ligt aan ons gebrekkig activeringssysteem. Als allochtonen in de VS meer werken dan hier, is dat niet te danken aan positieve discriminatie. Daar is gewoon een veel actievere arbeidsmarkt. Allochtonen zijn het slachtoffer van ons passief systeem van werklozenbegeleiding. Het staat trouwens in de studie: Nagenoeg iedereen heeft aangegeven zonder enige moeilijkheid werk te vinden indien ze echt zouden willen. Dat is het probleem van de activering. Dat had ik graag gehoord tijdens de communicatie over het onderzoek.”

Zitten we in Brussel niet met een slecht activeringsbeleid? Dat zelfs moedwillig wordt afgeremd door politici?

DENYS. “Ik denk dat dit inderdaad het geval is. Ik herhaal het: ik ga er niet mee akkoord dat allochtonen het slechter doen enkel en alleen omdat er in België meer wordt gediscrimineerd. Ze zijn op zijn minst evenzeer het slachtoffer van een slechte activering. En niet alleen in Brussel. Daar is de situatie gewoon erger dan in Vlaanderen. Ik geloof niet dat er in Denemarken minder wordt gediscrimineerd, maar de allochtonen zijn daar wel meer aan het werk. Een job weigeren omdat het loon te dicht bij de uitkering ligt, is een argument dat je in Scandinavië niet kan gebruiken. Dát is ook een deel van het verhaal.”

MARTENS. “De studie ging over discriminatie en we hebben toch aangetoond dat een aantal sectoren als de chemie, het onderwijs, de financiële wereld of consultancy zeer gesloten zijn. En daar vind ik dat de vakbonden ook zeer ambivalent zijn. Interprofessioneel zegt men open te staan voor allochtonen, maar op sectoraal niveau gebeurt er niets. Er is slechts één CAO afgesloten over non-discriminatie en dat is in de uitzendsector.”

DENYS. “In de kaders van de vakbonden en de werkgeversfederaties zie ik ook nog niet veel kleur rondlopen.”

Steekt men niet de kop in het zand en geeft men de schuld niet te vaak aan de andere? De werkgevers kijken naar de vakbond en vice versa?

DENYS. “In het geval-Feryn hebben de werkgeversfederaties een kans gemist om duidelijke taal te spreken. Men onderschat de symbolische kracht van een dossier.”

MARTENS. “Nemen we nog eens de CAO in de uitzendsector: hij is in 1996 afgesloten en algemeen bindend verklaard. Maar wat is er daadwerkelijk gebeurd? Er is in al die jaren geen studie uitgevoerd over het draagvlak van die CAO.”

DENYS. “Er is geen discussie over dat de uitzendsector zeker voor laaggeschoolden het beste integratiekanaal is voor allochtonen. Is het normaal dat allochtonen moeten passeren via de uitzendsector? Ja. In de industrie komt bijna geen arbeidster een bedrijf binnen buiten het circuit van uitzendarbeid. Waarom is dat dan een probleem voor allochtonen? Ook hooggeschoolde Belgen maken gebruik van uitzendarbeid: 6 % van alle universitairen starten hun carrière via uitzendarbeid. Er is duidelijk ook doorstroming naar vaste jobs, de mensen blijven niet in uitzendjobs hangen. In uw studie verwijzen een aantal respondenten naar de voordelen van tijdelijke tewerkstelling: Voor sommigen waren tijdelijke contracten nuttig en men kon met zekerheid kiezen in welke onderneming ze zich wensten te engageren. Het is bijna een publiciteitsspot voor onze sector.”

MARTENS. “Maar ze moeten wel twee keer langer roeien dan de anderen.”

DENYS. “Als dat de analyse is, dan kunnen we moeilijk spreken van een groot maatschappelijk probleem, want dat betekent dat de poort niet gesloten is.”

alain mouton

“Uiteindelijk raken de laaggeschoolde allochtonen makkelijker aan de bak dan de hooggeschoolde. Dat is het drama.” (Albert Martens)

“Ik ben geen voorstander van quota. Ik ben ervan overtuigd dat het systeem ook niet heeft gewerkt in de landen waar het werd ingevoerd, zoals Nederland.” (Jan Denys)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content