Is er nog leven na de coördinatiecentra?
Het doek valt voor het bijzonder fiscale stelsel dat België ten aanzien van zijn coördinatiecentra toepast. Dat dit stelsel moest verdwijnen, stond vast. Europa vindt het strijdig met de Europese spelregels. Maar België hoopte het stelsel nog te kunnen rekken tot eind 2010. De Europese Commissie kent evenwel geen genade. Een kleine maand geleden heeft zij laten weten dat het definitief gedaan moet zijn met alle coördinatiecentra waarvan de erkenning uiterlijk op 31 december 2005 verstreek. Die erkenning mag niet meer worden verlengd. Tenzij het Europese Hof misschien nog tot een ander besluit komt, mag het bijzonder fiscale stelsel van de coördinatiecentra dus definitief worden bijgezet in het belastingmuseum.
Volgt hieruit, dat België nu oninteressant is als vestigingsplaats voor coördinatiecentra en meer algemeen voor intragroepsfinancieringsvennootschappen? Niet noodzakelijk. België heeft nog andere troeven. De meest bekende is ongetwijfeld de ‘aftrek voor risicokapitaal’, beter bekend als ‘notionele interest’. Het concept daarvan sluit nauw aan bij de bijzondere regeling die op coördinatiecentra van toepassing was.
Het uitgangspunt is, de situatie waarin een groepsvennootschap (A) een lening toestaat aan een andere groepsvennootschap (B). De interest die (B) betaalt, is bij haar als beroepskost aftrekbaar, terwijl (A) normaal gezien belast wordt op de interest die zij ontvangt. De ‘aftrek’ enerzijds en de ‘belasting’ anderzijds, maken de interestketen neutraal. In de veronderstelling dat het tarief in hoofde van de beide vennootschappen ongeveer hetzelfde is, is er op groepsniveau gemeten, winst noch verlies.
Stel nu dat tussen (A) en (B) een Belgisch coördinatiecentrum (C) wordt geplaatst dat aan het bijzonder fiscale stelsel onderworpen was. En stel ook dat de lening in eerste instantie in de vorm van kapitaal wordt ingebracht bij (C), waarna (C) dit bedrag uitleent aan (B). Deze laatste vennootschap (B) kan de betaalde interest nog altijd als beroepskost in aftrek brengen. Maar dezelfde interest wordt nu bij de ontvanger (C) niet of nog maar nauwelijks belast (coördinatiecentra waren in het bijzonder stelsel nauwelijks belasting verschuldigd). Terwijl (C) de ontvangen interest vervolgens in de vorm van dividenden doorbetaalt aan (A). In de veronderstelling dat de vennootschap (A) die de dividenden ontvangt, binnen de Europese Unie gevestigd is, kan zij ten aanzien van deze dividenden normaal gezien de ‘deelnemingsvrijstelling’ toepassen, zodat ook zij op het ontvangen bedrag niet of nauwelijks wordt belast.
Het effect van het tussenschuiven van het coördinatiecentrum wordt nu duidelijk: nog altijd gaat het geld van (A) naar (B). Maar de operatie is nu niet langer neutraal. (B) trekt de interest af, maar de betaalde interest wordt niet langer belast, noch in hoofde van (A) en ook niet in hoofde van (C). Op groepsniveau bekeken, wint de groep; want zij kan een aftrekpost toepassen, zonder dat daartegenover een winstbelasting staat.
De notionele interest werkt op dezelfde manier: door het tussenschuiven van vennootschap (C) wordt de interest die zij ontvangt, onder invloed van de notionele interest minstens gedeeltelijk niet belast, terwijl de ontvangen interest in de vorm van dividenden verder geleid kan worden naar (A) waar de deelnemingsvrijstelling wacht.
Het effect van de notionele interest zal normaal gezien wel kleiner zijn, maar daar kan in de praktijk een mouw aan worden gepast. Via het gebruik van een ‘hybride’ financieringsinstrument, zoals bijvoorbeeld een winstdelende lening. Als die aan bepaalde voorwaarden voldoet, wordt zij in België als ‘lening’ beschouwd, terwijl zij in sommige andere landen als ‘kapitaal’ wordt aangemerkt. Stel dat (A) in het voorbeeld een dergelijke winstdelende lening verstrekt aan de tussenliggende vennootschap (C), die er vervolgens (B) mee financiert. De interest die (B) betaalt, is dan ook weer aftrekbaar. (C) ontvangt de interest, maar moet zelf interest betalen aan (A) en is dus alleen maar belastbaar op het verschil tussen de ontvangen en de zelf betaalde interest. Dat verschil kan onder invloed van de ‘notionele interest’ vrij blijven van belasting. (A) ontvangt vervolgens interest (van C). Maar deze interest wordt in het land van (A) – ex hypothesi – behandeld als een ontvangen dividend (een vergoeding van ‘kapitaal’). Daarop is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Tegenover de afgetrokken interest (bij B) staat – op groepsniveau – opnieuw geen te belasten winst meer.
In twee rulings heeft de Rulingcommissie de fiscale werking van zo’n winstdelende lening bevestigd. Vraag is dan alleen nog waar men een dergelijke lening als ‘kapitaal’ behandelt. Uit de samenvatting van de ruling die vorig jaar werd gepubliceerd, volgt dat Luxemburg daarvoor in aanmerking komt.
Het effect van het bijzonder stelsel van de coördinatiecentra kan op deze manier dus toch nog via een omweg worden benaderd of geëvenaard. Uit de voormelde rulings blijkt bovendien dat dit perfect legaal kan gebeuren. De regeling maakt slechts gebruik van het verschil in kwalificatie van de winstdelende lening in verschillende landen: ‘schuld’ in het ene land en ‘kapitaal’ in het andere land. Dat kan duren zolang men op Europees niveau geen eenvormige ‘communautaire’ begrippen hanteert. Op het gebied van de directe belastingen is men zo ver nog niet. Op het gebied van de btw al wel.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier