Ik ben het totaal “oneens” met één Universiteit Vlaanderen

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Het debat over de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs woedt volop. Hoe kunnen de Europese universiteiten concurreren met de Amerikaanse spelers? Moet er meer in onderzoek worden geïnvesteerd? En is één Universiteit Vlaanderen geen oplossing? We vroegen het aan de Vlaming Luc Soete, professor aan de Universiteit Maastricht en een van de meest gerenommeerde waarnemers van het Europese onderwijslandschap.

Een studie van twee Britse onderzoekers, Nick Butler en Richard Lambert, zorgde de voorbije maanden voor een schok in het hoger onderwijs. In The future of European Universities: Renaissance or Decay?schetsen ze een somber toekomstbeeld van het Europese universitaire landschap. De Europese universiteiten slaan op wereldvlak immers maar een pover figuur. In de rankings staan ze nagenoeg nergens in de bovenste regionen (Oxford en Cambrigde zijn uitzonderingen). De onderzoekers pleiten dan ook voor een radicale aanpak. Om opnieuw centers of excellence te worden, moeten er taboes sneuvelen. De universiteiten hebben meer privégeld nodig, moeten zich specialiseren in die opleidingen waarin ze echt sterk zijn; en er moet ook een betere selectie van studenten komen …

Professor Luc Soete is gewonnen voor de voorstellen van Butler en Lambert. Soete weet waarover hij spreekt. Deze Vlaming is hoogleraar internationale economische betrekkingen aan de Universiteit Maastricht (UM) en directeur van UNU-Merit, een onderzoeksinstituut van de United Nations University en verbonden aan de UM. Soete is ook lid van de Nederlandse Adviesraad voor Wetenschap en Technologie en publiceerde een hele reeks werken over technologische ontwikkeling en innovatie.

“Het Europese probleem is het gebrek aan privémiddelen die worden geïnvesteerd in kennis,” zegt Soete. “Of het nu over kennisontwikkeling binnen bedrijven gaat of via het onderwijs. Er bestaat te veel de neiging om te zeggen dat dit de rol is van de overheid. Dat is zo gegroeid omdat wij in continentaal Europa tegenover onderwijs dezelfde houding hebben aangenomen als tegenover transport. Het openbaar vervoer is kosteloos en dus gaan velen ervan uit dat dit ook zo moet zijn voor onderwijs.”

LUC SOETE (UNIVERSITEIT MAASTRICHT). “Overheidsfinanciering is gerechtvaardigd voor primair onderwijs – lager en middelbaar onderwijs dus. En voor mijn part mogen ook crèches en voorschoolse opvang gratis zijn. Wil je aan kinderen gelijke kansen bieden en ze onttrekken aan de arme familieomstandigheden, dan kan dat alleen via gratis kinderopvang en onderwijs. En de overheid moet zorgen dat die van optimale kwaliteit is. Maar studenten die een postdoctorale opleiding volgen… dat is toch een totaal andere wereld. Daar is overheidsfinanciering absoluut geen must.”

Dan moeten we naar een verhoging van de collegegelden. Maar dat onderwerp is taboe in veel Europese landen?

SOETE. De toegang tot het hoger onderwijs is vertekend omdat de hogere inkomensgroepen er nog altijd oververtegenwoordigd zijn. Dat geeft aan dat we er niet in slagen om het onderwijs toegankelijker te maken, hoewel het gratis is. Wat is het probleem? De voorbije jaren hebben we in Europa de progressiviteit in onze inkomensbelasting afgezwakt, maar tegelijk hebben we het hoger onderwijs gratis gehouden. Vroeger kon ik die gratis toegang nog begrijpen. Hogere inkomensgroepen betalen veel meer belastingen dan de lagere en dus hebben ze recht op gratis hoger onderwijs. Dat is een ruilredenering. Maar als je de progressiviteit vermindert, moet je die openbare dienstverlening opnieuw functie maken van de kosten. Dat betekent dat het hoger onderwijs gratis is voor de lagere inkomens, terwijl de hogere inkomens wél moeten betalen. Als je dat niet doet, neemt de ongelijkheid in continentaal Europa toe.”

In de EU-landen spendeert de staat evenveel aan onderwijs als in de VS: 1,3 % van het bruto binnenlands product (bbp) om precies te zijn. Maar in de VS komt daar nog privégeld bij. Zijn die privémiddelen ook bij ons aanwezig?

SOETE. “In vergelijking met de VS ligt de spaarquote in Europa hoog. Niemand gebruikt dat spaargeld om te investeren in hoger onderwijs, laat staan dat er privégeld wordt geleend. De VS geeft 2,6 % van zijn bbp uit aan onderwijs, Europa de helft. De VS telt 3500 tot 4000 universiteiten en in Europa zijn er evenveel. Per definitie is een Europese instelling maar half zoveel gefinancierd als een universiteit in de VS. Dus heeft die Europese school een gebrek aan middelen, zijn de salarissen er laag en is de apparatuur beperkt.”

Waardoor het onderwijs in Europa er niet in slaagt om de beste mensen aan te trekken…

SOETE. “Dat is een mogelijke verklaring, al ben ik daar persoonlijk minder van overtuigd. Kijk naar de businessscholen: wie geeft daar les? Dat zijn niet de topwetenschappers, maar wel mensen die een antwoord geven op pedagogische behoeften. Dat laatste is in een businessschool veel belangrijker dan de wetenschappelijke topkennis van een persoon. Dat geldt trouwens ook in de VS. Uiteindelijk zijn de docenten aan de Harvard Business School weinig bekend.”

Laten we even naar het wetenschappelijk onderzoek overstappen. Lambert & Butler pleiten voor meer specialisatie: universiteiten moeten de beste zijn in een bepaald onderzoeksdomein en bijgevolg de beste grijze cellen uit heel Europa aantrekken.

SOETE. “De fragmentatie van het onderzoek is een gevolg van het feit dat wij praten over 25 beleidsterreinen op het gebied van wetenschap en technologie. Die worden op hun beurt door 25 verschillende ministeries gefinancierd. Elke Europese lidstaat heeft een eigen beleid, een eigen fonds voor wetenschappelijk onderzoek en een eigen instelling die technologieprojecten subsidieert bij bedrijven.

“Per definitie redeneren we alsof de rest van de wereld niet bestaat. En Europa is maar interessant als er geld te halen valt uit de kaderprogramma’s. Als we kijken hoe onze onderzoeksinstellingen in die kaderprogramma’s participeren, dan scoort België zeer goed. Maar wat ik niet hoor, is dat we op bepaalde gebieden net niet aan onderzoek moeten doen. Ik heb dat in Nederland gezien met de lancering van het innovatieplatform.”

Wat houdt dat innovatieplatform in?

SOETE. “Naar Fins model worden mensen uit het bedrijfsleven van het genre Shell en ING samengebracht met figuren van de AWT (Adviesraad voor Wetenschap en Technologie) en een aantal academici. Dat platform heeft, tegen de mening van veel economen in, gesteld dat Nederland zich moet specialiseren. Er werden sleutelgebieden geïdentificeerd die technologisch zeer belangrijk zijn voor de Nederlandse economie. Water in al zijn dimensies is een voorbeeld. Daaronder vallen waterzuivering, baggerwerken, maar ook de sector van de pleziervaarten. Hierover is in Nederland expertise aanwezig en die kunnen we koppelen aan de waterindustrie. Wereldwijd zou men dan snel tot de vaststelling kunnen komen dat Nederland op dat domein een benchmark is.

“Maar dan vinden sommigen dat ook de automotivesector daaronder valt. Complete onzin natuurlijk. Dat Nederland gespecialiseerd zou zijn in de automobielsector begrijp ik niet. Dat geldt wel voor Vlaanderen. Waarom kan je niet zeggen dat NedCar in Born een onderdeel is van de Vlaams-Duitse-Noord-Franse corridor van assemblagefabrieken? Ook al ligt het bedrijf in Nederland. Automotive is een centrale sector voor de Vlaamse economie, maar niet voor Nederland. Maar zulke keuzes maken ligt moeilijk. Toch is dat de richting die we moeten inslaan. De fragmentatie, de overlapping in het onderzoek en de dubbele subsidiestromen die van de ene kant van de grens naar de andere lopen: dat alles moet je kunnen rationaliseren. Een land moet gewoon drie of vier kerngebieden uitkiezen.”

Wat vindt u van één Universiteit Vlaanderen? Ook die zou tot een concentratie van onderzoek kunnen leiden?

SOETE. “Ik ben het totaal oneens zijn met één Vlaamse universiteit. De profielen van de Vlaamse universiteiten zijn totaal verschillend. En dat is net de rijkdom van Vlaanderen. Je hebt de KU Leuven, met zijn internationale faam in nano-elektronica dankzij Imec en de spin-offs die eruit zijn voortgekomen. De Universiteit Gent en de VUB zijn dan weer op andere terreinen zeer sterk. Zeggen dat er op een bevolking van 6 miljoen één universiteit moet zijn, heeft weinig zin. Een Vlaamse eenheidsworst, waarbij de universiteiten de instructies van de minister van Onderwijs moeten volgen, zou een ramp zijn. Ik pleit voor meer onafhankelijkheid, waarbij de universiteiten zich apart kunnen profileren.”

Geldt dat ook voor kleine campussen zoals de KUB of de Kulak?

SOETE. “Ik heb bij de Vlaamse universiteiten de visitatie uitgevoerd voor de economische opleidingen. Toen ik in Kortrijk was, stelde ik me de vraag hoe zo’n kleine campus zich kan ontwikkelen. Wel, ik verwijs graag naar de Amerikaanse gespecialiseerde colleges die top of the bill zijn. Wie in die colleges een basisopleiding economie krijgt – vaak zijn die opleidingen de beste ter wereld – kan voor de graduateopleidingen naar Harvard of Stanford. Waarom Kortrijk niet uitbouwen tot een bacheloruniversiteit die kleinschalig en onafhankelijk is van Leuven? Studenten krijgen er opleidingen van topkwaliteit, en uiteindelijk willen alle universiteiten wel deze bachelors als masterstudenten. Nu ja, ik vrees dat ze in Leuven niet graag zouden hebben dat die studenten naar Gent trekken. En toch: zo’n systeem bevordert de concurrentie.”

Zet Frank Vandenbroucke met zijn nieuwe financieringsplannen voor het Vlaamse hoger onderwijs stappen in de goede richting? Hij denkt aan outputfinanciering, waarbij universiteiten niet alleen geld krijgen op basis van het aantal inschrijvingen, maar ook op basis van het aantal geslaagde studenten.

SOETE. “Outputfinanciering is evident en bestaat al in Nederland. Uiteraard vrezen sommigen dat het niveau van de opleidingen zal dalen, aangezien de universiteiten meer geslaagde studenten zullen willen voorleggen. Je moet er dan maar voor zorgen dat de visitaties goede controle-instrumenten zijn. We hebben hier in Maastricht net een visitatie achter de rug. Wel, die mensen lezen de eindverhandelingen van de masters. Als blijkt dat de punten te hoog of te laag liggen, wordt daar commentaar bij gegeven. Het grote voordeel van accreditaties en visitaties is dat er ook een correctiesysteem is: een instelling krijgt een accreditatie, maar die kan voorwaardelijk zijn. Je moet volgens mij wel degelijk in de richting van een financieringsmodel werken dat prikkels met zich meebrengt voor efficiënte en kwalitatief goede opleidingen. Als bepaalde opleidingen niet voldoen, moeten die op termijn verdwijnen.

“Dat heeft trouwens niets te maken met het pleidooi voor één universiteit. Als je merkt dat bepaalde opleidingen op vijf plaatsen met telkens tien studenten worden aangeboden, dan móét je gewoon rationaliseren.”

In bepaalde niches gebeurt dat al: de opleiding geografie wordt in Vlaanderen bijvoorbeeld samen aangeboden door de KU Leuven en de VUB.

SOETE. “Als je veel apparatuur of laboratoria nodig hebt – bij geneeskunde en toegepaste wetenschappen bijvoorbeeld – is de druk voor rationalisering het grootst. Maar als je naar de rechtenopleiding kijkt… Wat belet je om acht rechtenfaculteiten te hebben? En dat die tegen elkaar opboksen en zich specialiseren? Des te beter.”

Er wordt vaak kritiek gegeven op de slechte band tussen onderwijs enerzijds en bedrijfsleven en innovatie anderzijds. Maar tonen de spin-offs niet aan dat we goed bezig zijn?

SOETE. “Er is een fascinerend verschil tussen Vlaanderen en Nederland. En Nederlanders kijken op dit punt bewonderend naar ons. Aan Vlaamse kant doen universiteiten veel meer een beroep op privésteun voor onderzoek en ontwikkeling. Maar het mes snijdt aan twee kanten. De privésector kan in een faculteit of onderzoeksgroep dominant worden. Ik neem het voorbeeld van GlaxoSmithKline, dat zich niet ver van Louvain-La-Neuve bevindt. Als er zich zo’n dominant farmabedrijf vlakbij de universiteit vestigt, is dat positief tot op een zeker niveau. De invloed van een bedrijf kan echter te groot worden. Kijk naar Eindhoven en Philips. Wat met de vrije onderzoeksruimte? Je moet garanties hebben inzake openheid en toegang tot kennis. Maar Imec heeft dat goed gedaan. Die zijn actief in de precompetitieve fase. Bedrijven kunnen octrooien nemen, maar de eigendomsverhoudingen van wat in die precompetitieve fase of dat toegepast onderzoek gebeurt, blijven bij Imec. Vlaanderen is op dat vlak binnen Europa een voorbeeld, samen met Finland.”

Vorig jaar hebt u een rapport uitgebracht waaruit bleek dat de inspanningen van het wetenschappelijk onderzoek onvoldoende rendeerden. Dat werd nog eens bevestigd door een rapport van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Hebben die resultaten u verwonderd?

SOETE. “In Vlaanderen dalen de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven ( nvdr – ze liggen onder 2 % van het bbp). Daar zijn verschillende redenen voor. Zo heeft Janssen Pharmaceutica de definitie van O&O in Vlaanderen aangepast. Vroeger ging het farmabedrijf ervan uit dat wat in de hoofdzetel Beerse geoctrooieerd werd, een Vlaams octrooi was, ook al kwam het onderzoekswerk uit een Spaans lab. Meer algemeen toont dit aan dat kennis voor een kleine regio als Vlaanderen van overal komt en vice versa. De rentabiliteit van O&O voor de Vlaamse economie is niet te bepalen.

“Een paar weken geleden hield John Marburger, de science advisor van George Bush, hierover in Canada een uiteenzetting. Zijn redenering was eenvoudig: particuliere O&O-uitgaven moet je relateren aan het bbp en zijn een perfecte indicator voor de economische groei en het concurrentievermogen van Amerikaanse bedrijven. Publieke middelen mag je niet relateren aan het bbp, maar aan de totale overheidsuitgaven. Pas dan zie je welke prioriteit de overheid geeft aan kennis. Dat heeft volgens hem niets te maken met economie.

“Mijn stelling is het tegendeel. De particuliere O&O-uitgaven gerelateerd aan het bbp van een land als België zijn minder duidelijk. Dat zie je in veel studies. Imec is prima om onderzoekers aan te trekken, maar de economische voordelen van Imec gaan naar alle bedrijven die op het gebied van nano-elektronica actief zijn. Als je naar de publieke financiering kijkt, ligt dat anders. In dat geval kan je de vraag stellen: wie trek ik aan met overheidsinvesteringen in O&O? Trek ik buitenlanders aan? Wordt Leuven een hot spot? Wordt Gent dat op het gebeid van de groene genetica? Trek ik daarmee bedrijven aan? Dan zie je dat die publieke investeringen een duidelijk lokaal economisch effect hebben en dat de privé-investeringen in O&O een globaal gegeven zijn.

“Ik maak mij minder zorgen over de daling voor de particuliere onderzoeksuitgaven in Vlaanderen. De doelstellingen die tijdens de Europese top van 2002 in Barcelona werden uitgewerkt – de privésector moest 2 % van het bbp aan O&O besteden – vind ik onzin. Streef als overheid naar een investering van 1 % van het bbp voor O&O. Die 1 % heeft wél een link met de economische groei.”

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content