Hoger primair overschot kan pensioenen redden

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Als België zijn primaire overschot tijdens de volgende legislatuur optrekt tot 3,8 procent van het bruto binnenlands product, is het vergrijzingsprobleem tot 2050 voor driekwart opgelost. Een totale bevriezing van de overheidsuitgaven kan daarbij helpen.

Het primaire saldo — de ontvangsten min de uitgaven, zonder rentelasten — is een belangrijke indicator voor de gezondheid van de overheidsfinanciën. Volgens het jongste jaarverslag van de Nationale Bank van België was dat saldo in 2013 voor het eerst sinds 2009 positief, met 0,5 procent van het bruto binnenlands product (1,9 miljard euro). Een positief primair saldo is een cruciale financiële buffer om de stijgende vergrijzingskosten op te vangen.

Budgettaire marge

In haar jaarverslag publiceert de Nationale Bank daarover een simulatie. Bij die oefening vertrekt ze van een structureel begrotingsoverschot van 0,75 procent van het bbp in 2016, dat standhoudt tot 2020. Worden die begrotingsdoelstellingen gehaald, dan ontstaat een aanzienlijke budgettaire marge, die kan worden gebruikt om de oplopende sociale uitgaven door de vergrijzing op te vangen. De versnelde schuldafbouw doet de rentelasten in dat scenario dalen, en de regering kan terugvallen op het begrotingsoverschot om de vergrijzingskosten te dragen.

Parallel met een structureel begrotingsoverschot dikt ook het primaire saldo of overschot aan. De Nationale Bank maakte een rekenoefening, waarbij ze ervan uitging dat het primaire saldo vanaf de komende legislatuur stilaan wordt opgetrokken, zodat het in 2017 uitkomt op 3,8 procent van het bbp, of 14,4 miljard euro (zie grafiek Primair overschot houdt de vergrijzingskosten onder controle). Volgens die simulatie zouden de stijgende pensioenkosten en gezondheidsuitgaven het primaire saldo doen dalen tot 0,2 procent in 2050. De volgende regering kan dus een budgettaire buffer aanleggen van 3,6 procent van het bbp. Daarmee zouden de meerkosten van de vergrijzing, die tegen 2050 4,8 procent van het bbp bedragen, voor driekwart zijn opgevangen.

Voor dat scenario hanteert de Nationale Bank wel de macro-economische vooruitzichten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Die gaat ervan uit dat de arbeidsproductiviteit in de periode 2014-2050 met gemiddeld 1,3 procent per jaar toeneemt, terwijl de werkgelegenheid met 0,2 procent groeit. Daardoor zal de economische bedrijvigheid met gemiddeld 1,5 procent per jaar aantrekken. Veel economen vinden die voorspellingen — en vooral die over de toenemende productiviteit — te optimistisch.

Overschotten zijn mogelijk

Is een primair saldo van bijna 4 procent wel haalbaar? De huidige 0,5 procent is daar een heel stuk van verwijderd. Toch heeft de voorbije vijftien jaar geleerd dat hoge primaire begrotingsoverschotten mogelijk zijn. Het saldo bedroeg in 2006 nog 4 procent van het bbp en in 2001 werd zelfs een piek van 7 procent bereikt (zie grafiek Hoge primaire overschotten zijn mogelijk). De overschotten werden vooral aan het einde van de jaren negentig opgebouwd, toen de rentelasten de overheidsfinanciën almaar minder bezwaarden. Het vrijgekomen geld kon als buffer dienen. Maar vanaf 2002 stegen de uitgaven en werden die rentemeevallers opgesoupeerd. De primaire uitgaven klommen van 42,5 procent van het bbp in 2000 over 45,9 procent in 2008 tot 51,1 procent vandaag.

De simulaties van de Nationale Bank zijn natuurlijk langetermijnanalyses. Rond zulke ramingen hangen dan ook heel wat onzekerheden. Als het rentepeil de komende jaren stijgt, moet het primaire saldo hoger zijn om het structurele begrotingsoverschot van 0,75 procent van het bbp te blijven boeken.

De uitgaven bevriezen

De Nationale Bank gaat in haar jaarverslag ook dieper in op de vraag of het primaire saldo van 3,8 procent van het bbp vooral kan worden bereikt door de uitgaven te verlagen, of door op zoek te gaan naar extra ontvangsten. De instelling geeft daar een antwoord op door een aantal berekeningen te maken over de impact van een bevriezing van de uitgaven. Het jaarverslag stelt dat de primaire uitgaven het voorbije jaar zijn gestabiliseerd, wat afsteekt tegen de snelle toename ervan tijdens het voorbije decennium. Maar die matiging moet wel “gedurende lange tijd worden aangehouden”.

Aansluitend bij het recente politieke debat over de mate waarin de uitgavengroei moet worden bevroren, maakt de Nationale Bank drie simulaties (zie tabel Kiezen tussen nominaal en reëel bevriezen). Het eerste gaat uit van een bevriezing van de uitgaven op hun nominale bedrag van 2013. De uitgaven stijgen in dat geval zelfs niet meer mee met de index. In dat geval daalt het begrotingstekort tot -0,3 procent van het bbp in 2015. Daarmee zou België beter doen dan de Europese doelstellingen. Dit voorstel heeft de N-VA in de aanloop naar de verkiezingen gelanceerd.

Een bevriezing van de nominale uitgaven heeft dus zeer snel een positief effect op het begrotingssaldo. Worden enkel de reële uitgaven bevroren — een aanpak die dicht bij het verkiezingsplan van Open Vld staat — dan wordt het begrotingstekort afgebouwd van -2,8 procent van het bbp in 2014 tot -1,6 procent in 2015. Daarmee blijft België echter onder de doelstellingen van Europa. De bevriezing van de nominale uitgaven lijkt voor de volgende regering dus de meest geschikte manier om, in overeenstemming met de eisen van Europa, een budgettaire buffer aan te leggen.

ALAIN MOUTON

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content